Citeren? Stichting Lezen - Leesmonitor(2025). Leraren belangrijker voor leesgedrag dan ouders . https://www.lezen.nl/onderzoek/leraren-belangrijker-voor-leesgedrag-dan-ouders/.
21 mei 2025

De leesopvoeding van ouders en docenten houdt verband met het leesgedrag van jongeren en jongvolwassenen tot 23 jaar. Leraren sorteren in deze levensfase echter een sterkere invloed dan ouders. Dit komt waarschijnlijk doordat leerlingen veel fictie moeten lezen voor school. Dat is met name het geval op de havo en het vwo, waar leerlingen dan ook vaker fictie lezen dan op het vmbo. Alle middelbare leerlingen profiteren in dezelfde mate van het lees- en literatuuronderwijs. Het leesgedrag van kinderen met een veel of weinig stimulerend literair thuisklimaat gaat even sterk vooruit (Nagel & Verboord, 2012).

Leesfrequentie van ouders 

Er bestaat een zwak positief verband tussen het leesgedrag van ouders en leerlingen in het voortgezet onderwijs. Leerlingen die hun ouders vaak boeken zien lezen, besteden zelf ook meer tijd aan het lezen van boeken dan leerlingen die hun ouders nooit zien lezen. Leerlingen in het voortgezet onderwijs zien hun ouders echter relatief weinig lezen. Zo geeft 34% van de havo-/vwo-leerlingen aan hun ouders vaak een boek te zien lezen. In de vmbo gemengd/theoretische leerweg is dit 22% en in de vmbo basis- en kaderleerweg is dit 16%. In het voortgezet speciaal onderwijs ziet een op de vijf leerlingen hun ouders vaak een boek lezen. Er bestaan grote verschillen in leesfrequentie tussen ouders van leerlingen uit de verschillende onderwijsniveaus (Inspectie van het Onderwijs, 2024). Daarnaast neemt de leesopvoeding van ouders af naarmate kinderen ouder worden.

Leesfrequentie van leerlingen op school  

Leerlingen met ouders die fervente lezers zijn, profiteren niet sterker van het voortgezet onderwijs dan scholieren zonder zo’n stimulerend leesklimaat thuis. De invloed van het leesonderwijs blijkt dan ook sterker te zijn op het leesgedrag van leerlingen dan het leesgedrag van hun ouders.  

Leerlingen van alle onderwijsniveaus in het voortgezet onderwijs kunnen zelfs in dezelfde mate van het literatuuronderwijs profiteren, mits daar voldoende aandacht voor is op school (Nagel & Verboord, 2012). De hoeveelheid (literaire) werken die leerlingen per onderwijsniveau moeten lezen en de frequentie waarmee leraren hun leerlingen fictie laten lezen, verschilt echter per onderwijsniveau. Zo geeft 48% van de leraren Nederlands in het havo/vwo en 44% in de gemengde en theoretische leerweg van het vmbo aan in (bijna) alle lessen leerlingen fictie te laten lezen in de klas of als huiswerk. Op deze onderwijsniveaus geeft geen enkele leraar aan dat het lezen van fictie (bijna) nooit voorkomt in de lessen Nederlands. In het praktijkonderwijs en in het vmbo-basis en kaderonderwijs geeft 22% van de leraren aan in (bijna) alle lessen Nederlands leerlingen fictie te laten lezen. Echter geeft ook 19% van de leraren in deze onderwijsniveaus aan hun leerlingen (bijna) nooit fictie te laten lezen, net als in het voortgezet speciaal onderwijs (Inspectie van het Onderwijs, 2024).  

Effectief literatuuronderwijs 

Leraren kunnen door de inzet van verschillende leesbevorderende activiteiten (zoals regelmatig voorlezen, leerlingen vrij laten lezen en praten over boeken) en het creëren van positieve leeservaringen een grote impact hebben op hoe vaak en graag leerlingen lezen (Stalpers, 2020). Daarbij is het van belang dat leraren zelf ook graag en veel lezen en optreden als inspirerend rolmodel. Bovendien is het voor leraren belangrijk om op de hoogte te blijven van het actuele aanbod voor hun leerlingen, zodat ze kunnen zorgen voor een breed leesaanbod in de klas en kunnen differentiëren naar leesniveau en interesse (Schrijvers & Goriot, 2025). Ook een leerlinggerichte benadering in het literatuuronderwijs heeft een positief effect op het leesplezier en het leesgedrag van leerlingen.