Citeren? Stichting Lezen - Leesmonitor(2024). Interactiviteit sluit bij voorkeur aan op het verhaal. https://www.lezen.nl/onderzoek/interactiviteit-sluit-bij-voorkeur-aan-op-het-verhaal/.
25 mei 2021

Interactieve vertelmiddelen worden idealiter gedoseerd toegepast. Als elk scherm is gevuld met spelletjes, quizzen en aanklikbare hotspots, leidt dit kinderen af van het verhaal. Ze komen dan in een speel- in plaats van in een leeshouding terecht (Furenes, Kucirkova & Bus, 2021; De Jong & Bus, 2002). Tevens kan het hen moeite kosten om, na het spelen, zich opnieuw te concentreren op het verhaal. Ze moeten immers heen en weer schakelen tussen het verhaal en het spelletje (Bus, Takacs & Kegel, 2015).

Uit een meta-analyse van 43 studies blijkt dat een overdaad aan interactiviteit de meerwaarde van multimedia doet afnemen. Als kinderen de bewegende beelden en geanimeerde plaatjes niet alleen kunnen bekijken, maar er ook mee kunnen spelen, verdwijnen de voordelen voor hun begrip. Dit gaat met name op voor kinderen met een taalachterstand (Takacs, Swart & Bus, 2015; Bus & Takacs, 2015). Als kinderen het verhaal navertellen, doen ze dat gedetailleerder als er geen aanklikbare hotspots in zitten (De Jong & Bus, 2002).

Interactiviteit in digitale kinderboeken kán wel een positief effect hebben. De spelelementen sluiten dan bij voorkeur aan op het verhaal, en worden tevens gedoseerd toegepast (Furenes, Kucirkova & Bus, 2021). Dit kan bijvoorbeeld met een techniek waarmee kinderen een handeling uitvoeren in de geanimeerde vertelling, door op een knop te drukken. Deze vorm van interactiviteit zorgt bij kleuters voor meer verhaalbegrip en minder vaak wegkijken van het scherm, zowel in vergelijking met een statische als geanimeerde versie zonder interactiviteit (Anstadt & Bus, 2019,).

Het geven van opdrachten bij het verhaal werkt eveneens stimulerend. Kleuters die tijdens of na afloop van het voorlezen meerkeuzevragen beantwoorden, leren 18% meer nieuwe woorden dan wanneer ze enkel worden voorgelezen. Dit effect is vergelijkbaar met een interactief voorlezende ouder (Smeets & Bus, 2012). Een woordenboek, vaak in de vorm van aanklikbare hotspots met woordbetekenissen, stimuleert niet het verhaalbegrip, maar wel de woordenschat. Dit blijkt uit een meta-analyse onder 39 studies, waaruit een effectgrootte van 0,20 naar voren komt. Dit is het geval als er naast het woordenboek geen andere digitale vertelmiddelen zijn toegepast (Furenes, Kucirkova & Bus, 2021).

Interactieve extra’s kunnen ook hulp bieden bij het zelf lezen. Een digitale ‘tutor’, die als geanimeerde muis in beeld verschijnt, kan de rol van de docent of volwassene vervullen. De tutor betrekt kinderen bij het verhaal, bijvoorbeeld door hen vragen te stellen over de personages en de gebeurtenissen. Groep 7-leerlingen die normaal gesproken snel afgeleid zijn, leren bij het lezen van een tutor-boek meer nieuwe woorden. De aanwezigheid van de virtuele ‘docent’ activeert hun aandacht (Nielen & Bus, 2016).

Digitale kinderboeken bevatten in de praktijk nauwelijks interactieve elementen die aansluiten op het verhaal. 20% van de aanklikbare hotspots en een kwart van de spelletjes voldoen aan deze eis (Joan Ganz Cooney Center, 2012).