17 april 2020

Datum: 17 april 2020

Over kritisch leren denken en het opdoen van inzicht in jezelf en anderen via literatuuronderwijs

Op donderdagmiddag 16 januari organiseerde Stichting Lezen het symposium ‘Vind het in fictie’. In vergadercentrum De Witte Vosch in het hart van Utrecht kwamen wetenschappers, lerarenopleiders, studenten en beleidsmakers samen om zich te verdiepen in het onderzoek van twee promovendi. Hoe kunnen leerlingen het inzicht in zichzelf en anderen vergoten middels het lezen van fictie, is de onderzoeksvraag die Marloes Schrijvers tijdens de bijeenkomst aan de orde stelt. Martijn Koek verdiepte zich in de onderzoeksvraag of literatuuronderwijs kan bijdragen aan de ontwikkeling van kritisch denkvermogen. Hij concludeert: ‘Het is een moeilijke taak, maar het is wel degelijk mogelijk.’

De handleiding van Marloes Schrijvers

Wat levert het lezen van literatuur nu eigenlijk echt op? Worden we er slimmer van, kritischer, empathischer en leidt het tot meer zelfinzicht? Wat wil je met de lessen literatuur in het voortgezet onderwijs bereiken? Dat leerlingen kennismaken met de literaire canon, of richt je je als docent ook op zelfontplooiing en kritisch denken? Dat waren de vragen waarmee Stichting Lezen wetenschappers, lerarenopleiders, docenten en studenten uitnodigde voor een prikkelend programma rondom het fictieonderwijs Nederlands. Centraal stonden de bevindingen uit het onderzoeksprogramma Find it in Fiction, een samenwerkingsverband tussen de Universiteit van Amsterdam, de Universiteit Utrecht en de Vrije Universiteit. De opbrengsten van dit programma delen de onderzoekers via het online platform finditinfiction.org, en vandaag ook via dit symposium. De rol van Stichting Lezen is een ‘disseminerende’, zo legt Daan Beeke van Stichting Lezen uit in zijn welkomstwoord. De Stichting zorgt er vooral voor dat de onderzoeksresultaten worden gedeeld en verspreid. Tijdens het symposium zullen onderzoekers Marloes Schrijvers en Martijn Koek hun kijk op het literatuuronderwijs geven en gaan zij tijdens een workshop in op de praktische implicaties van hun eigen wetenschappelijk onderzoek voor de literatuurles.

Accumulatie van ervaring

Universitair docent Frank Hakemulder leidt de dag in. De vraag ‘Hoe kunnen we anderen helpen om verdieping te vinden in fictie?’ vormt de basis van het onderzoeksprogramma dat wordt gefinancierd door NWO, zo legt hij uit. De vragen waaraan binnen dit programma wordt gewerkt, zijn onder meer geïnspireerd op het werk van filosofe Martha Nussbaum. Aan de ene kant is er het idee dat we middels het lezen van literatuur onszelf beter leren kennen en anderen beter leren begrijpen, de zogenoemde ‘moral imagination’. Anderzijds stimuleert lezen tot nadenken over concepten waarvan wij allemaal denken te weten wat het is. Het aanscherpen van datgene waarvan je denkt dat je het al weet, zodat je een andere, frisse visie krijgt op de realiteit, draagt volgens Nussbaum bij aan de ontwikkeling van ‘wereldburgerschap’.

Grijze haren

De vraag is natuurlijk: hoe bereik je die verdieping bij leerlingen? Wijsheid komt niet alleen met grijze haren, demonstreert Hakemulder met twee foto’s van de Amerikaanse president Trump en de Indiase wijsgeer en dichter Tagore. Beide personen hebben veel ervaring opgedaan tijdens hun leven, maar ze hebben zich heel verschillend ontwikkeld. Wijsheid hangt blijkbaar niet alleen samen met levenservaring, stelt Hakemulder, maar vooral met wat je vervolgens met die ervaring doet. Reflecteren op wat je op je pad tegenkomt, erover schrijven (bijvoorbeeld in een dagboek), erover spreken, erover lezen of mediteren zijn manieren waarop je verdieping van een ervaring kunt bereiken. Doe je dit geregeld en met aandacht, dan kan het een positieve invloed hebben op cognitieve vaardigheden, op fysieke en mentale gezondheid, op emotionele intelligentie en moraliteit. Hakemulder maakt een vertaalslag naar de lespraktijk. Welke activiteiten zijn bij dit proces van belang? Tijdens het lezen spelen metareflectie, transportatie, interactie, verbeelding en resonantie een rol; naderhand zijn van belang of je hetgeen je gelezen hebt in een breder kader kunt plaatsen, en of er een interne dan wel externe dialoog op gang komt.

Burgerschapsvorming

Na Hakemulders inleiding verdelen de bezoekers zich over twee zalen. Marloes Schrijvers laat de deelnemers inloggen op de app Nearpod om ze actief te laten reageren op een aantal stellingen. Intussen legt Schrijvers uit dat ze empirisch onderzoek heeft gedaan naar een aantal algemeen geaccepteerde aannames die vaak worden gedaan bij de inrichting van het literatuuronderwijs, namelijk dat dit onderwijs een belangrijke waarde heeft voor burgerschapsvorming, dat het de sociaal-culturele horizon kan verbreden en het empathisch vermogen kan ontwikkelen. Dat klinkt mooi, maar hoe bewijs je die aannames? In haar zoektocht naar een wetenschappelijke onderbouwing ontwikkelde Schrijvers een lessenserie voor leerlingen in havo 4. Leerlingen die deze lessenserie volgden, vonden na afloop dat zij meer inzicht in zichzelf en anderen hadden opgedaan door het lezen van fictie, dan leerlingen in de controlegroep. Bovendien waren zij zich meer bewust van taal en stijl en waren ze ook meer gemotiveerd om te lezen. De resultaten waren docentafhankelijk. Naarmate docenten meer interactie in de klas hadden en meer autonomie toestonden, schreven leerlingen meer beschouwende reflecties op een gelezen tekst. Schrijvers citeert een van de proefpersonen: ‘Ik heb geleerd dat mijn persoonlijkheid best een beetje uniek is, dat ik dingen anders zie dan anderen.’

Ontwerphandleiding

Schrijvers is blij met de positieve resultaten en vermoedt dat haar aanpak breder inzetbaar is dan in havo 4 alleen. Daarom heeft zij een praktische handleiding geschreven om docenten te ondersteunen bij het maken van hun eigen lesmateriaal: Inzicht in jezelf en anderen ontwikkelen in literatuurlessen: een ontwerphandleiding. In deze handleiding zijn drie ontwerpregels cruciaal: 1. Kies fictie of literatuur die qua thematiek relevant is voor het doel van de les; zorg voor teksten die aansluiten bij de sociale werkelijkheid van de leerlingen, zodat de tekst uitnodigt tot reactie; 2. Ontwerp gespreksactiviteiten die leerlingen aanzetten tot het mondeling uitwisselen van persoonlijke ervaringen in relatie tot de gelezen tekst; en 3. Ontwerp schrijftaken die stimuleren tot het activeren, noteren en reflecteren op reacties van zichzelf en anderen. Wanneer deze drie regels in acht worden genomen worden, bereik je dat zowel de externe dialoog (het gesprek met anderen) als de interne dialoog (de interne reflectie) wordt gestimuleerd. De leerling ontdekt hoe zijn eigen ervaringen zich verhouding tot die van anderen en dat kan nieuwe perspectieven en diepere inzichten in sociaal-morele thema’s teweegbrengen.

Kritisch denken

Halverwege het programma is er een wisseling van publiek. In de aangrenzende ruimte vertelt onderzoeker/docent Nederlands Martijn Koek over zijn onderzoek, waarin het stimuleren van kritisch denken in de literatuurles centraal staat. Koek begint met een uiteenzetting van het begrip ‘kritisch denken’, dat an sich al problematisch is, aangezien er geen sluitende definitie voor bestaat. Als uitgangspunt voor zijn studie gebruikte Koek daarom de definitie van filosoof-psycholoog John Dewey uit 1910, die hij het meest werkbaar vindt. Dewey stelt dat wanneer een lezer in staat is om zijn oordeel uit te stellen om een probleem nader te onderzoeken alvorens te oordelen, er sprake is van ‘kritisch denken’. Aangezien dit proces zich in het hoofd van een leerling afspeelt, is het de vraag hoe je kunt meten of dit proces inderdaad plaatsvindt.
Koek haalt een voorbeeld uit zijn eigen onderzoek aan, waarin hij leerlingen interviewde over Tsjik van Wolfgang Herrndorf. In dit verhaal gaan twee Berlijnse jongens in een gestolen lichtblauwe Lada op weg naar Walachije, een Duitse variant op Verweggistan. ‘Ze rijden dus naar een plek die eigenlijk helemaal niet bestaat. Ik snap niet het nut van met z’n tweeën in een auto naar een plek te gaan die niet bestaat,’ zo redeneerde een van de leerlingen. Is hier sprake van een mislukte leeservaring, vraagt Koek zich af. Ja, denken sommige deelnemers. Koek: ‘Maar als we het eens bekijken vanuit het begrip ‘suspended judgement’? Zit er misschien een uitgesteld oordeel in? Een volgende dia geeft antwoord. De leerling had wel degelijk besloten om door te lezen, teneinde een antwoord te vinden op de vraag naar het nut van deze roadtrip.

Denkproces

Vervolgens gaat Koek in op het proces dat zich volgens de Israëlische psycholoog Daniel Kahneman tijdens het nadenken voltrekt in het brein. Twee processen zijn doorgaans actief: het autonome proces (zonder bewust nadenken iets doen, zoals bij een rood stoplicht) en het proces van automatisering (waarmee bijvoorbeeld complexere sommen kunnen worden opgelost). Maar, zo legt Koek uit, er is nog een derde manier van denken: ‘the reflective mind’, een proces dat niet autonoom of automatisch verloopt, maar dat een beroep doet op beschouwing. Als je dit inschakelt, kom je bijvoorbeeld tot de conclusie dat keersommen eigenlijk herhaalde plussommen zijn. Daarmee verrijk je je inzicht. Echter, je moet wel actief besluiten om over dit vraagstuk na te denken. Een veelgehoorde misvatting over kritisch denken is dat intelligente mensen beter kritisch kunnen denken, stelt Koek. Dat blijkt niet waar te zijn. Of iemand het reflectieve proces aangaat, heeft vooral te maken met disposities, zoals houdingsfactoren. Mensen van allerlei verschillende intelligenties kunnen een onderzoekende houding aannemen, los van hun IQ.

De-automatiseren en reconstrueren

Om het kritisch denken tijdens de literatuurles te stimuleren, zijn een aantal processen cruciaal, legt Koek uit.  Allereerst moeten leerlingen ‘de-automatiseren’; hun automatische processen op pauze zetten. Daarnaast wil je dat ze gaan ‘reconstrueren’, gaan nadenken en reflecteren op dat wat ze lezen. Om deze activiteiten bewust te stimuleren ontwierp hij een twaalfdelige lessenserie rond de acties die hij in zijn onderzoek het vaakst bij leerlingen was tegengekomen, namelijk ‘opmerken’, ‘tegendenken’, ‘alternatieven verkennen’ en ‘afwegen’. Leerlingen die zijn lessenserie volgden, scoorden na afloop hoger op het toepassen en herkennen van deze activiteiten, dan de leerlingen die de serie niet hadden gevolgd. Zijn conclusie: het is een moeilijke taak om kritisch denken te stimuleren, maar het is wel degelijk mogelijk. Het levert dynamische literatuurlessen op en vraagt van een leerling om afstand te nemen van zijn eigen oordeel.

Afsluiting

Een van de deelnemers vat de workshop van Martijn Koek na afloop spontaan samen: ‘Het hele idee dat kritisch denken een vaardigheid is die je kunt leren is interessant. En vandaag hebben we een aantal instrumenten aangereikt gekregen om daarmee aan de slag te gaan.’ Ter afsluiting van de dag is er nog een inspirerend optreden van Jaap Robben, waarin hij de zaal meeneemt naar de praktijk van een klassenbezoek over poëzie. Robben ziet het zo: elke lezer heeft een literair paadje. Als schrijver of leesbevorderaar kun je proberen dat paadje te verbreden, maar een rechte lijn naar Harry Mulisch, die is er niet. Tijdens de afsluitende borrel is er ruimte tot napraten over alle opgedane inzichten.