29 juni 2020

Mia Stokmans is universitair hoofddocent aan het Departement Culturele Studies van de Universiteit van Tilburg. Haar jarenlange onderzoek naar leesattitude heeft geleid tot de Stichting Lezen-publicatie Lezen doe je samen, over het belang van de ander als rolmodel voor de vrijetijdslezer.

Groep kleuters wordt voorgelezen uit prentenboek, zit aandachtig om het boek heen an kijkt en wijst naar de plaatjes.
foto: Annemarie Terhell

‘In die meer dan vijftien jaar dat ik onderzoek heb gedaan naar leesattitude en leesmotivatie is mij opgevallen dat, als het over leesgedrag gaat, het accent vooral op het individu ligt – op de lezer –, terwijl we allemaal deel uitmaken van sociale netwerken waartussen voortdurend interactie is. Vragen als “Met wie praat je wel eens over je leesbelevingen?” worden nog wel gesteld in empirisch onderzoek, maar daar houdt het mee op. Als je echt wilt onderzoeken hoe kinderen leesplezier en leesvaardigheid verkrijgen, is het niet alleen belangrijk om te weten dat kinderen met bijvoorbeeld de ouders over boeken praten, maar vooral hoe dat communicatieve en interactieve proces verloopt. Als je dat goed bestudeert, kan je ontdekken wat positieve effecten op het leesgedrag zou kunnen bewerkstelligen en wat niet. In Lezen doe je samen beschrijf ik het belang van de sociale omgeving voor het lezen in de vrije tijd en hoe je de leesbevorderende invloed van die omgeving kunt vergroten met de juiste aanpak.’

Waarom richt je je vooral op het vrijetijdslezen?
‘Lezen is geen schoolse activiteit. Als je lezen eenzelfde soort status toekent als het rekenonderwijs, wordt het een kunstje dat je moet beheersen. Lezen is in eerste instantie een culturele bezigheid waardoor je kennismaakt met andermans ideeën en je je leert verplaatsen in andere werelden: een fijne en leerzame manier om je tijd aan te besteden. Als je lezen te veel als schoolvak ziet, roept dat verkeerde associaties op: dan wordt het iets wat van school moet en niet iets wat je ook in je vrije tijd kan doen. Dat vind ik geen goed uitgangspunt. Daarnaast is leesplezier uiteindelijk moeilijk te realiseren in het leesonderwijs. Het primaire doel daarvan is immers dat de leesvaardigheid beter wordt. Maar dat lukt alleen met voldoende leesoefening. Met puur de uren leesonderwijs die scholen geven, is dat geen vanzelfsprekendheid. En als je constant op je tenen moet lopen, gaat de lol eraf. Daarom moeten we het lezen in de vrije tijd bevorderen, onder het motto: lezen doe je samen.’

In je boek introduceer je het leeshongermodel. Wat is de kerngedachte daarachter?
‘Het eerste accent dat het model legt is het belang van een sleutelervaring. Die heb je als kind nodig om überhaupt enthousiast voor lezen te worden. Deze kan ontstaan doordat je een verhaal hoort of leest dat een grote emotionele impact heeft. Zo’n positieve eerste leeservaring is onmisbaar voor het opwekken van leeshonger. Maar, en dat is het tweede accent, als je wilt dat die honger blijft, dan zul je dat kind moeten blijven voeden met nieuwe boeken. Dat betekent niet alleen dat je een passend boek moet geven, dat de lezer op de een of andere manier intellectueel of emotioneel raakt, maar ook dat je erover moet praten: “Wat doet dit verhaal met jou? Heb je iets aan dit boek gehad? Waarom?” Zo kan je kinderen de verhaalgebeurtenissen en de gevoelens die ze daarbij hadden, laten herbeleven en zet je ze aan tot zelfreflectie waardoor het lezen naast een grotere emotionele connotatie ook meerwaarde krijgt.’

De rol van de ander is dus cruciaal, maar wie is die ander, welke kenmerken heeft die?
‘Allereerst zijn dat, bij voorkeur, de ouders. Zij kunnen de allereerste sleutelervaring niet afdwingen, maar de kans dat die plaatsvindt wel vergroten, door kinderen veel boeken aan te reiken. Dat ik begin met het noemen van de ouders is niet toevallig: voor het opdoen van positieve leeservaringen is het essentieel dat de lezer de ander volledig vertrouwt en het advies dat die geeft respecteert. De ander moet de lezer bovendien goed kennen – en wie kent je als je klein bent beter dan je ouders – anders kan je geen discussie over het boek voeren: vaak gaat het daarbij over je gevoelsleven, zaken waarmee je worstelt – levensvragen die je niet met zomaar iedereen bespreekt.
Behalve ouders zou ook een leraar die vertrouwensrol kunnen vervullen. Maar als je een hekel hebt aan Nederlands, en je leraar beveelt je een boek aan, is de kans groot dat je er niet naar kijkt. Terwijl je er vermoedelijk wel aan zou beginnen als een klasgenootje, of vriend, of broer of zus het je zou aanraden: iemand vanuit je eigen sociale netwerk. Ten slotte, en dat is het grootste probleem, is kennis van het boekenaanbod onontbeerlijk. De ander hoeft geen bibliothecaris te zijn, maar zal wel enigszins belezen moeten zijn. We hebben in de samenleving een kritische massa lezers nodig. Is die er niet, dan ontstaat er al snel een houding van: “Niemand leest, dus waarom zou ik het doen?”’

We lezen steeds minder: is die kritische massa lezers er nog in Nederland?
‘Uit onderzoeken blijkt dat de meeste mensen toch wel regelmatig lezen: boeken, kranten, tijdschriften. Het punt is alleen, we zijn niet gewend om te praten over wat we gelezen hebben. Een urgente taak van de leesbevordering is het zichtbaar maken van lezers in de samenleving door met elkaar over boeken in gesprek te gaan. Nu gebeurt dat alleen in milieus waar al een leescultuur is. Jongeren kunnen niet meer met goed fatsoen zeggen dat ze van boeken houden: je loopt het risico dat je wordt uitgelachen, lezen heeft een lage status. Dat moet echt anders. Lezen moet net zo gewoon worden als nu het “social distancing” is. Iedereen moet het gewoon doen: niet teruggetrokken op een zolderkamertje, maar zichtbaar, daar waar andere mensen zijn, zodat wat je leest als vanzelfsprekend een gespreksonderwerp wordt. Lezen moet een breed gedragen sociaal-maatschappelijke activiteit worden. En iedereen die kan lezen, moet zijn steentje bijdragen.’

Hoe moet dat praktisch vorm krijgen?
‘Stichting Lezen werkt er al hard aan. De campagne Lees Voort!, waarbij grootouders worden opgeroepen samen met hun kleinkinderen te lezen, is een mooi voorbeeld. En een leesbevorderingsproject als Nederland Leest probeert bijvoorbeeld, in plaats van het boek, de inhoudelijke discussie erover meer centraal te stellen. Laat de publieke of lokale televisieomroepen rondetafelgesprekken organiseren, en laat mensen via digitale media meedoen. Als dat een aantal keren goed lukt, worden steeds meer lezers zichtbaar. Die gesprekken moeten dan niet over de literaire waarde van het boek gaan, zoals bij het boekenpanel van De Wereld Draait Door – dat geeft het lezen een te elitaire uitstraling en dat schrikt af –, maar over de persoonlijke leeservaring. Nogmaals, samen lezen is cruciaal. Anders krijgen we een maatschappij met mensen die wel kunnen lezen, maar het niet doen. En zoals Mark Twain ooit al zei: “Degene die niet leest, heeft geen voordeel boven degene die niet kan lezen.”’

Lezen doe je samen
Onlangs verscheen in de Stichting Lezen/Eburon-reeks de publicatie Lezen doe je samen. Hoe kan leeshonger gestimuleerd worden. Mia Stokmans (Universiteit Tilburg) beschrijft daarin samen met Roos Wolters (beleidsmedewerker Stichting Lezen) aan de hand van het zogenaamde ‘leeshongermodel’ hoe anderen lezers kunnen maken en hoeden. Deze anderen zorgen ervoor dat (vooral) de niet-lezers en af-en-toe-lezers geïnteresseerd raken in lezen en dat ook blijven. Ze helpen en verleiden hen tot het kiezen en lezen van een boek en wisselen samen leeservaringen uit onder het motto: lezen doe je niet alleen, maar samen. Niet omdat het moet voor school, maar omdat het een plezierige en nuttige tijdsbesteding is. Mia Stokmans: ‘Dit boek was er niet gekomen zonder Roos Wolters. Zij heeft mij gedwongen, door keer op keer waardevolle reflectieve vragen te stellen, alles zo helder mogelijk te verwoorden, zodat ook de niet-academische lezer dit boek kan lezen, en vooral, kan gebruiken.’

Dit artikel verscheen in Lezen 2, 2020