Auteur: Mirjam Noorduijn
BIJZONDER VOORBEELD – Veel grootouders zijn belangrijk in de levens van hun kleinkinderen. Omdat ze tot een generatie behoren die nog veel boeken leest, leent en koopt, kunnen ze helpen de leescultuur in stand te houden.
‘Er behoort een wisselwerking te zijn tussen gezin en kinderboek.’ Dat schreef Annie M.G. Schmidt al in 1954 in haar befaamde essay Van schuitje varen tot van Schendel, een uitgave van de cpnb ter ere van de eerste Kinderboekenweek. Het boekje is eigenlijk niets meer of minder dan een onvervalst pleidooi voor een intensieve leesopvoeding: ‘Wij, de ouders, wij moeten ons daarmee bemoeien,’ vindt Schmidt. Zo stelt ze dat ‘voorlezen aan kinderen iets onvervangbaars is’. En dat als je voorleest, of een boek aan je kind geeft, je altijd uit moet gaan van wat het kind wil. Neem je kinderen daarom mee naar de bibliotheek, betoogt de oermoeder van de Nederlandse kinder- en jeugdliteratuur. En zorg daarnaast voor veel (kinder)boeken in huis.
Voorleestijd ouders loopt terug
Schmidt had gelijk. Er is ondertussen voldoende onderzoek dat aantoont dat de voordelen van een goede leesopvoeding niet kunnen worden onderschat. Samen (voor)lezen stimuleert het leesgedrag en heeft een langdurige invloed op de schoolprestaties. Bovendien blijkt dat kinderen die al jong frequent met boeken zijn omringd, voorlopen in hun sociaalemotionele ontwikkeling. Gelukkig onderkennen de meeste ouders in Nederland dan ook het belang van voorlezen. Maar liefst 71 procent van de ouders van wie het jongste kind jonger is dan vijf, leest minimaal dagelijks voor, en 95 procent doet dit minimaal wekelijks, zo wordt duidelijk uit een consumentenonderzoek uit 2017 van het kennis- en innovatieplatform voor de boekensector KVB Boekwerk. Wat echter wel enigszins zorgelijk is: de voorleestijd die bij nul- tot zesjarigen per dag aan boeken wordt besteed, is volgens een meting van landelijk expertisecentrum Mediawijzer.net teruggelopen
van 41 minuten in 2016, naar 27 minuten in 2018.
Hoeksteengezin bestaat niet meer
Het is niet ondenkbaar dat de toegenomen arbeidsparticipatie van de Nederlandse vrouw hiervoor medeverantwoordelijk is. Zo’n 80 procent van de moeders met baby’s en kleuters werkt tegenwoordig gemiddeld 28 uur per week, blijkt uit cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau (scp) uit 2018. Met vaders die nog steeds bijna allemaal fulltime werken is het goed voorstelbaar dat het voorleesmoment er in de dagelijkse hectiek soms even bij inschiet. Wat dat betreft had Schmidt gemakkelijk praten. Zij schreef haar essay toen het gezin nog de hoeksteen van de samenleving was, met de man als kostwinnaar en de vrouw als (t)huisvrouw en moeder van de veelal gezamenlijke kinderen. Dat hoeksteen gezin bestaat anno 2019 niet meer. En daarmee is ook de leesopvoeding niet langer alleen de verantwoordelijkheid van de ouders (in de praktijk meestal de moeder), maar ook van andere, bij de zorg van de kinderen betrokken personen, zoals de grootouders.
Grootouders als ideale leesopvoeders
Bijna alle opa’s en oma’s passen sowieso wel eens op hun kleinkinderen. Daarbij is het geen geheim dat tegenwoordig veel jonge gezinnen ook een beroep op ze doen om de kinderopvang geregeld te krijgen. Ruim de helft van de ouders van baby’s en kleuters maakt structureel gemiddeld twaalf uur per week gebruik van deze zogenaamde oppasoma’s en -opa’s, tonen cijfers van het scp (2018). Interessant: ze behoren tot een generatie die nog veel boeken leest, leent en koopt. Vanuit het idee ‘opvoeden is voorleven’ maakt dat ze bij uitstek geschikt om leesactiviteiten met hun kleinkinderen te ontplooien. De kans is immers groot, zo toont onderzoek van Stichting Lezen (2015), dat wanneer de kleinkinderen volwassen zijn, ze de leesopvoeding die ze genoten hebben, met enthousiasme overdragen op hun eigen (klein)kinderen.
Er valt nog een wereld te winnen
De rol van grootouders als leesopvoeders is een nog onvoldoende gebruikt potentieel. Niet dat grootouders niet voorlezen. Onderzoek van KVB Boekwerk uit 2016 wijst uit dat de meeste best wel eens een voorleesboek ter hand nemen als ze hun kleinkinderen zien. En de vaste oppasopa’s en -oma’s doen dit zelfs regelmatig, vooral bij de kleintjes (nul tot vijf jaar). Daarnaast weten ook behoorlijk wat grootouders dat voorlezen niet alleen goed is voor de onderlinge gevoelsband gevoelsband, maar ook voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling en dus voor de onderwijskansen van het kind. Toch valt er nog een wereld te winnen. Onvoldoende grootouders gaan met hun kleinkind naar de bibliotheek of boekhandel (respectievelijk 18 en 20 procent). Daarnaast vinden de meeste hun kleinkinderen al snel te oud om aan voor te lezen. Zijn die tussen de negen en twaalf jaar, leest nog maar 10 procent van de opa’s en oma’s voor. Maar wanneer ben je voor voorlezen te oud? Voormalig kinderboekenambassadeur Jacques Vriens leest zijn kleinkinderen van 17 en 19 nog steeds voor. ‘Je creëert een gezamenlijk moment van rust en aandacht,’ zegt hij. En collega’s Hans en Monique Hagen luisteren zelfs met plezier naar elkaars voorleeskunsten: ‘Met voorlezen doorbreek je de vaart van de dag.’
Voorlezen doe je samen
Voorlezen is echter een kunst apart. Voor het gewenste, positieve effect zul je die vooral samen moeten beoefenen. Voorlezen is een gezamenlijk avontuur, waarbij de voorlezer ruimte moet creëren omwille van de luisteraar, die om zich heen moet kunnen kijken en vragen moet kunnen stellen. Alle kinderen zijn nieuwsgierig; vaak volgt vanuit de ene vraag de andere. Zo zijn boeken aanleiding tot ‘de mooiste gesprekken’, aldus schrijver en opa Sjoerd Kuyper, die, zoals dat ook geldt voor zijn hierboven genoemde collega’s, wil benadrukken dat dit niet alleen de taalontwikkeling ten goede komt, maar vooral tot gelukzalige momenten leidt, voor zowel kleinkind als grootouder.
Campagne gericht op grootouders
Omdat veel grootouders hun kleinkinderen graag de inspirerende geluksmomenten die het leven kan bieden willen laten ervaren, start de Leescoalitie binnenkort een nieuwe campagne, waarbij de bijzondere band tussen grootouder en kleinkind wordt ingezet om de liefde voor lezen door te geven. Tijdens de campagneperiode die anderhalf jaar zal duren, zullen de zeven coalitiepartners onder het voorzitterschap van Stichting Lezen niet alleen aandacht besteden aan hoe en waarom grootouders hun leesliefde zouden moeten doorgeven; ze willen bovendien via een overkoepelende publiekscampagne alle grootouders van Nederland mobiliseren voor de belangrijke taak van het in stand houden van de leescultuur.
De Leescoalitie (leescoalitie.nl) is een samenwerkingsverband tussen Stichting Lezen, Stichting CPNB, Stichting Lezen & Schrijven, het Literatuurmuseum/Kinderboekenmuseum, de Koninklijke Bibliotheek en Vereniging van Openbare Bibliotheken, en het Nederlands Letterenfonds.
Sjoerd Kuyper (1952): ‘Voorlezen is samen een intens gelukzalig moment beleven.’
‘Ik heb heerlijke herinneringen aan de grootouders van mijn vaders kant; mijn vader was enig kind en ik was thuis de oudste. Dus ik heb lang alle aandacht gehad van mijn grootouders. Mijn opa zat op de grote vaart en kon heel mooi vertellen over zijn verre reizen en voorlezen. Ik zat dan bij hem op schoot, met mijn hoofd tegen zijn borst… Die knusheid van het voorlezen is wat ik sterk zou willen propageren. Margje en ik hebben drie kleinkinderen: Kingston van elf en Doortje van negen van mijn zoon Joost, en Owen van acht maanden van Marianne. Als je die op schoot neemt met zo’n kijkboekje met felle kleurenplaatjes, tover je moeiteloos de grootste grijns op zijn gezicht. De andere twee lezen we meestal voor als ze naar bed gaan. Ze kruipen dan als het ware helemaal in je: voorlezen is dé manier om samen een intens gelukzalig moment te beleven. Je kan ook gerust duizend keer hetzelfde voorlezen. Dat geeft een vertrouwd, veilig gevoel. Wat ook leuk is: als je voorleest uit boeken voor wat oudere kinderen, komt de ene na de andere vraag. Boeken zijn aanleiding tot de mooiste gesprekken. Zo zijn we toen Doortje zes was begonnen met Bolderburen van Astrid Lindgren. En we praten er nog steeds over, over die heerlijke tijdloze wereld. De boeken geven we overigens niet mee, om het voorlezen spannend te houden. Als de kleinkinderen weer komen, weten ze precies waar we waren, en vervolgen we ons gezamenlijke avontuur.’
Hans en Monique Hagen (1955, 1956): ‘Van voorlezen leren kinderen goed kijken.’
Monique: ‘We lezen onze kleindochter Linde, het eerste kind van onze dochter Imme, al voor vanaf de dag dat ze geboren werd. Dat moment van verstilling dat je creëert als je voorleest, is zo bijzonder, zo intiem. Ik was bijna vergeten hoe dat was met Imme.’ Hans: ‘Linde is onvermoeibaar. Op schoot zit ze nooit stil. Behalve als je een boekje hebt. Ze kijkt mee. En je ziet haar denken als ze woorden hoort. Voor een meisje van negentien maanden heeft ze een grote woordenschat. Opmerkelijk vind ik ook hoe makkelijk ze abstracte plaatjes herkent: van voorlezen leren kinderen goed kijken.’ Monique: ‘Iedere vrijdag passen we op en lezen we meerdere keren voor.’ Hans: ‘Sowieso altijd voor het slapengaan. Het is een vast ritueel. Met voorlezen doorbreek je de vaart van de dag.’ Monique: ‘Haar favoriet momenteel is Bij Kiki thuis, een van Immes eerste lievelingsboeken. Maar we lezen ook eigen gedichten voor: “De wind/ huilt/ aan het raam/ het is donker buiten/ daar/ komt/ de tijger/ whhaaaww.” Dat is ons allereerste gedicht, ooit verzonnen voor Imme. Als Linde nu de wind hoort, of buiten is, doet ze net als Imme deed, “whhaaww”. Zo is de cirkel rond. Met kinderpoëzie kan je al heel jong beginnen. Ook als je niet graag voorleest, of het moeilijk vindt.’ Hans: ‘Daarom zijn we bezig met een dichtbundel voor de allerjongsten.’ Monique: ‘Die schrijven we deze keer niet vanuit een kind, maar vanuit de (groot)ouders die met en tegen hun kind praten. Charlotte Dematons gaat de bundel illustreren.’
Jacques Vriens (1946): ‘Ze vinden het nog steeds fijn.’
‘Thérèse en ik lezen de kinderen van onze zoons Boris en Casper nog steeds voor. Esther is dertien. En Jelle en Evi zijn zelfs al negentien en zeventien jaar. Maar ook zij vinden het nog steeds fijn. Toen ze klein waren pasten we iedere donderdag op. Dan werd er ook altijd voorgelezen: een moment van rust, een gevoel van intimiteit. Bij Evi waren de avonturen van Tommie en Lotje lang favoriet. Totdat Jelle er genoeg van had. Zijn schooljuf herinnerde hem er naar zijn zin te vaak aan dat “de opa van Jelle” ze geschreven had. Daarna hebben we De rover Hoepsika van Paul Biegel voorgelezen, zeker drie keer. Dat vonden ze enorm spannend en grappig. Ik denk omdat Hoepsika geen clichérover is. Deze zomer hebben we Jelle en Evi weer uit Biegel voorgelezen. Ieder jaar maken we een fietstocht met ze, maar dit keer wilden we eens wat anders en zijn we twee weken met ze naar Ierland geweest. En wat kan je daar beter voorlezen dan Biegels Anderland, een Brandaan mythe? Zelf ben ik overigens nooit voorgelezen. Mijn ouders hadden een hotel en waren te druk. Wel luisterden we naar radiohoorspelen zoals De tovercirkel en De Wigwam. Het kantelpunt waardoor ik ben gaan lezen, kwam op mijn negende: op de katholieke school waar ik zat, was een broeder die voorlas alsof hij in het theater stond. “Jongens, ga maar lekker zitten,” zo begon hij. Met mijn hoofd op mijn armen droomde ik dan weg. Daar heb ik ontdekt hoe heerlijk voorlezen is.’
Dit artikel verscheen in Lezen 4, 2019.