icon home
Datum: 11 december 2014Auteur: Pjotr van Lenteren

Afscheid 

Na zestien jaar stopt hij ermee: leesprofessor Dick Schram, die één dag per week voor Stichting Lezen onderwijs gaf en onderzoeken deed en begeleidde, vindt dat het tijd wordt voor een nieuwe generatie. ‘En om al die dingen die we geleerd hebben eens goed in praktijk te gaan brengen.’

foto: Ton Koene

Het is een kale bedoening op de dertiende verdieping van de vu, waar ook de literatuuronderzoekers geen eigen kamertje meer hebben en moeten geloven aan het flexwerken van de nieuwe eeuw. Helemaal niks voor leesprofessor Dick Schram (62), die volgens wie hem als collega kennen, graag net iets te veel hooi op zijn vork neemt en natuurlijk helemaal niets kan beginnen zonder stapels paperassen en boeken, boeken en nog eens boeken. ‘Het ergste is de clean desk policy,’ grinnikt hij ondeugend, met de hem zo kenmerkende, hoge bariton, terwijl hij de drie anonieme boekenkasten laat zien die hij stiekem in beslag heeft genomen. Daar staat de oogst van zestien jaar leesonderzoek: tweeëntwintig bundels, een vrijwel compleet overzicht van leesattitude en -motivatie van eerste lezertjes na de kleuterklas tot achttienjarige examenleerlingen.
Op zijn afscheidscongres zet hij daar trots een punt achter en kruist hij nog een keer de degens met Volkskrant-columnist Aleid Truijens, die al die tijd is blijven roepen dat
de overheid moet ophouden zich te bemoeien met wat mensen in hun privétijd lezen. ‘Speldenprikken,’ lacht hij. ‘Maar ik hoop haar nog steeds te overtuigen. Er is veel
veranderd en leesbevordering is niet meer zo eenzijdig als zij zich voorstelt. Voor gedwongen complexe literatuur lezen pleiten we allang niet meer.’

Waarom zou je je als literatuurhoogleraar nu net bezighouden met die ‘aarzelende lezer’ die ‘over de streep’ moet, zoals je laatste congresbundel heet?
‘Het klinkt wel tragisch hè, zo’n titel. Die daarvoor heette De stralende lezer. Je vraagt je dan wel af: wat is er in die korte tijd toch misgegaan? Maar leesbevordering houdt zich logischerwijs met minder gemotiveerden bezig, mensen die al lezen hoeven immers niet bevorderd te worden. Het is positief bedoeld. Met “aarzelend” zeggen we eigenlijk dat we nog hoop hebben. Dat we kinderen zien die eerst niet van lezen houden en daarna wel, dat is toch het mooiste wat er is?’

Maar vind je het niet jammer om de hele tijd te adviseren over leesonderwijs aan kinderen die nooit A.F.Th. van der Heijden gaan lezen?
‘Jammer is niet het woord, maar lastig is het soms wel. Lezen is voor veel vmbo’ers een probleem en dan praat je over iets meer dan de helft van de Nederlandse leerlingen. Dat is een enorme groep en daar was nauwelijks onderzoek naar gedaan toen ik begon. Ik vind wel dat je het moet proberen. Als het niet aanslaat, kun je tenminste zeggen dat je het geprobeerd hebt. Dat geldt voor ons als leesbevorderaars, maar zeker ook voor de leerlingen zelf. Als die na een serieuze poging zeggen: dit is niets voor mij, soit. Maar dan weet je tenminste wát je afwijst. Dat mensen niet lezen vind ik tot daaraan toe, maar niet weten wat je mist, dát vind ik erg.’

Waarom? Word je beter van lezen? Valt dat empirisch aan te tonen?
‘Behalve een veel grotere woordenschat en op de lange termijn iets meer maatschappelijk succes, is het nog moeilijk om het effect van lezen aan te tonen. We maken wel
stappen vooruit, zoals in het onderzoek naar woordkennis van Kees Broekhof. Hij toont aan dat kinderen, als ze een kwartier per dag lezen, al een miljoen woorden per jaar zien. Dat is enorme winst. Maar zulke onderzoeken zeggen natuurlijk niet per se iets over de waarde van het lezen van fictie. Daar moet je ook een beetje in geloven. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat lezen bijdraagt aan het welbevinden. Er zijn weinig andere media waarmee je ín mensen kan kijken, andere denkbeelden van binnenuit kunt leren kennen. Verhalen hebben die unieke troef. Dankzij lezen kun je op een prettige manier deelnemen aan onze cultuur.’

Is er veel veranderd aan het leesonderzoek?
‘Toen Stichting Lezen werd opgericht was er vooral aandacht voor het lezen van bijsluiters en handleidingen, dus zorgen dat mensen in elk geval die teksten kunnen
lezen die ze in het dagelijks leven absoluut nodig hebben. Daarna hebben we ons een tijd uitsluitend beziggehouden met cultureel lezen. Nu is de aandacht weer wat
verbreed, bijvoorbeeld ook naar non-fictie. Ik heb dat altijd heel prettig gevonden. Ik werk niet graag met een zwaaiend vingertje: dit móét je lezen en dat eigenlijk niet.
Lezen is juist heel divers en als je niet de hele tijd alleen maar naar een bepaald soort “hogere” literatuur wijst, kun je de aarzelde lezer erbij betrekken.’

Verschuift de leesbevordering niet te veel van ‘dit moet je lezen’ naar ‘als ze maar lezen’?
‘Ja, we moeten wel uitkijken dat we daar niet in doorschieten. Ik heb Vijftig tinten grijs en De vliegeraar ook gelezen omdat ik nieuwsgierig ben waarom mensen dat
lezen. Ik doe niet min over zulke boeken, ook al heb ik er als lezer wel kritiek op. Niet iedereen hoeft neerlandicus te worden en platte series zijn voor bijna alle mensen
een noodzakelijk opstapje naar de literatuur.’

Ben je niet een beetje te voorzichtig, dubbel? Wat vind je écht?
‘Ik ben helemaal niet dubbel. Er zitten gewoon twee kanten aan dit verhaal. Je hebt literatuur in de hoogte en in de breedte. Beide zijn belangrijk. Je leert ook geen
wiskunde door alleen maar leuke, makkelijke sommen te doen. Maar ik heb te veel mensen gesproken met negatieve leeservaringen door een rigide leraar Nederlands
die doet alsof er niets anders is dan literatuur. Ik mis daar relativering. Laten we nu eerlijk zijn: van onze literatuurgeschiedenis word je niet altijd even blij. Wij hebben
geen Goethe of Shakespeare. Het vak wereldliteratuur was zo’n gek idee nog niet. Ik vind het minimum dat je als burger moet weten dat er zoiets als literatuur bestaat
en dat je er wat van vindt. Maar ik ben geen zendeling.’

Ondertussen blijkt uit internationale onderzoeken dat in Nederland de leesmotivatie na een enthousiaste start in de eerste jaren van de basisschool hard
achteruit gaat. Hoe kan dat?

‘Een belangrijk probleem is de afwezigheid van systematisch leesonderwijs in de bovenbouw van de basisschool en de onderbouw van de middelbare school. Kinderen
hebben zes jaar lang ongestructureerd leesonderwijs. Daar is iets mis, dat is duidelijk.’

Heeft jouw werk voor Stichting Lezen dan nog zo weinig effect gehad?
‘O, maar het wordt wel beter. De doorlopende leeslijn dicht het gat en is een wetenschappelijk onderbouwd model. We weten welke onderwijsmethoden werken op welke leeftijd. Toen ik begon wisten we gewoon heel veel niet. Door deze bundels hebben we nu overzicht. Stichting Lezen is echt een kenniscentrum geworden waar je voor elke leeftijd terechtkunt. Alles is bovendien goed via internet toegankelijk, dus dat excuus heeft ook niemand meer. Maar het is wel tijd om wat we allemaal te weten
zijn gekomen in praktijk te brengen. We moeten naar scholen om leraren te trainen met de kennis die we nu hebben.’

Waar maak je je als literatuurhoogleraar het meest zorgen over?
‘De verspreiding van kennis, waar we het net over hadden, blijft lastig. We weten het allemaal wel zo ongeveer, maar vervolgens gebeurt er heel weinig mee. Of een tijdje
best veel, door die ene enthousiaste leraar, maar die stopt er dan weer mee.’

Wat vind je het mooiste initiatief waar je recent van gehoord hebt?
‘Lezen in de zomervakantie. Net als bij sport blijken je leesspieren te verslappen als je te lang niets doet. Er zijn scholen die kinderen hun boeken mee laten nemen naar
huis. Dat vind ik een fantastisch initiatief. Zwakke lezers hebben er echt baat bij, ze hebben geen terugval meer, maar kunnen meteen door. Die worden zó vaardig dat
ze op een dag literatuur gaan waarderen. Echt. En ik ken een leraar die leesclubjes vormt met ouders en die lezen en bespreken dan dezelfde boeken als hun kinderen.
Fan-tas-tisch. Twee vliegen in één klap.’

Hoe goed ben je zelf als leesbevorderaar?
‘De man van een van mijn dochters leest niet graag, maar ik probeer het natuurlijk elke Sinterklaas weer. Het gaat steeds beter. De laatste jaren allemaal voltreffers.
Ik zeg dat niet om op te scheppen. Er is echt voor ieder wat wils, je hoeft je alleen maar te verdiepen in de belangstelling van degene die je wat geeft. Ik sta elke keer
weer verbaasd hoe makkelijk het is, met een beetje aandacht, om iemand een voltreffer te geven. Je zal er als je heel veel boeken kent en de goede vragen stelt vast een
enkele keer naast zitten, maar niet vaak.’

Publicaties Dick Schram in Stichting Lezen-reeks
• 2000, Lezen en leesbevordering in een multiculturele samenleving, Dick Schram, Annemariken Raukema & Jemeljan Hakemulder (red.)
• 2002, Lezen en leesgedrag van adolescenten en jongvolwassenen, Annemariken Raukema, Dick Schram en Cedric Stalpers (red.)
• 2007, Lezen in de lengte en lezen in de breedte. De doorgaande leeslijn in wetenschappelijk perspectief, Dick Schram en Annemariken Raukema (red.)
• 2008, Lezen in het vmbo. Onderzoek-interventiepraktijk, Dick Schram (red.)
• 2009, Reading and Watching. What does the written word have that images don’t?, Dick Schram (red.)
• 2012, Waarom zou je (nú) lezen? Nieuwe inzichten over de functies van lezen, Dick Schram (red.)
• 2013, De aarzelende lezer over de streep. Recente wetenschappelijke inzichten, Dick Schram (red.)

Eerder verschenen in tijdschrift Lezen.