icon home
Datum: 22 juni 2020Auteur: Mirjam Noorduijn

‘Wie kinderliteratuur schrijft, kiest niet alleen voor literatuur, maar ook voor kinderen.’ Dit zei literaire alleskunner Edward van de Vendel ooit in een interview in NRC Handelsblad. Goedbeschouwd is dit citaat het credo van zijn schrijverschap.

Illustratie: Floor de Goede

‘Dat besef, dat een boek pas een boek is als er een overkant is, als er kinderen zijn die het omarmen, was eigenlijk altijd al sluimerend aanwezig,’ vertelt Van de Vendel. ‘Het ligt direct in het verlengde van de verantwoordelijkheid die ik indertijd naar kinderen toe voelde toen ik nog onderwijzer was. Sinds mijn middelbareschooltijd had ik een ideaalbeeld van meester zijn op een basisschool. Behalve door mijn ouders, die beiden werkten op een basisschool, was dit beeld vooral gevormd door De gelukkige klas van Theo Thijssen. De onderwijzer uit dat boek zegt aan het eind zoiets als: “Het maakt niet uit wat we dit jaar hebben gedaan, als we maar een gelukkige klas zijn geweest.” Dat ik degene ben die ervoor moet zorgen dat kinderen met een geluksgevoel kunnen terugdenken aan hun schooltijd, daar was ik me heel erg van bewust.’

‘Ik kies voor het midden’
Door De dagen van de bluegrassliefde (1999) realiseerde Van de Vendel zich ineens dat je als kinderboekenschrijver een soortgelijke verantwoordelijkheid draagt. Zijn jeugdroman over Tycho Zeling die tijdens een zomerkamp in Amerika in Oliver Kjelsberg de liefde van zijn leven vindt, riep onverwacht veel reacties op. Van de Vendel: ‘De bluegrassliefde was ontstaan vanuit een soort koorts, bijna letterlijk: ik voelde een gloed, een enorme gedrevenheid om dat verhaal te schrijven. Die schrijfdrift kwam volledig uit mijzelf. En toen kwam dus die reactie van buitenaf: ik ontving hartstochtelijke brieven van allerlei jongeren: de een schreef dat hij zijn vriendje voor het eerst durfde te zeggen wat hij voor hem voelde. Een ander mailde, “Ik heb mijn ouders eindelijk verteld wie ik ben.” Ik dacht, dat dit kan, dat je een boek kan schrijven dat zoveel anderen raakt.
Overigens ben ik toen pas fulltime schrijver geworden. In 1996, net na mijn debuut, durfde ik die stap nog niet te zetten: ik vond het een egoïstische keuze. [lachend] Dan zit ik daar straks in mijn eentje op een zolderkamer alleen maar aan mezelf te denken, zo vreesde ik. Maar na De bluegrassliefde begreep ik dat ik een balans moest zoeken tussen mijn persoonlijke schrijverschap – mijn ontwikkeling daarin en hoe daarbij volwassen literaire criteria in te zetten en onderwerpen te kiezen die ik belangrijk vind – en mijn publieke schrijverschap: hoe kan je zo schrijven dat het boek zich opent naar de lezers. Ik kies bewust voor het midden: ik wil geen boeken maken die volkomen plat zijn en op basis van marketingstrategieën zijn geschreven. Dat vind ik cynisch. Maar ik wil ook niet alleen maar boeken schrijven die je alleen kunt verstaan als je al heel veel leeservaring hebt, die je laagje voor laagje moet afpellen voordat je ze kunt begrijpen.’

‘Toegankelijk is niet automatisch minder literair’
Van de Vendel vervolgt: ‘In mijn eerste boeken zocht ik vaak naar een zo origineel mogelijke literaire invalshoek. Ik begon dan bijvoorbeeld ergens midden in een dialoog en pas later gaf ik aan wie er aan het woord waren. Dat kan voor kinderen best ingewikkeld zijn. Ik heb een periode veel schoolbezoeken in Vlaanderen gedaan. Als ik de kinderen vroeg wat hun lievelingsboek was, noemden ze vaak Geronimo Stilton. Qua taal zijn die boeken niet fantastisch goed geschreven, en het is jammer dat ze zo commercieel gedreven zijn. Maar ik kan de liefde die kinderen voor die reeks voelen niet zo maar wegstrepen. Hoe serieus neem ik ze dan?
Dus ik ben die boeken gaan lezen. En ik begreep hun aantrekkelijkheid: de combinatie van beeld, woorden die worden uitgelicht, grappige weetjes… Door die ervaring, in combinatie met een project in Utrecht waarbij ik regelmatig taalzwakke scholen bezocht en merkte hoeveel plezier en blijdschap voorlezen oproept, vroeg ik mij af hoe ik meer kinderen zou kunnen bereiken. De mooie, literaire kinderboeken komen vooral terecht bij een geprivilegieerde groep, met de nodige leeservaring. Kon ik niet op een andere manier schrijven? Een meer toegankelijk verhaal hoeft niet noodzakelijkerwijs minder literair te zijn, zolang je maar helder schrijft.’

‘Kinderen leren het gelukkigst lezen als ze gemotiveerd zijn’
Hoe literair Van de Vendel zelf schrijft en in hoeverre hij rekening houdt met zijn lezerspubliek hangt af van het genre. Een boek als Oliver (2015) – de voorloper van De dagen van de bluegrassliefde en het vervolg Ons derde lichaam (2006) –, komt zo vanuit zijn diepste innerlijk, vertelt hij, dat het wel helemaal moet kloppen: de beelden, de dialogen, de psychologie van de personages. Aan de serie Tijgerlezen ligt dan weer een meer leesbevorderend ideaal ten grondslag. Van de Vendel: ‘Voor het ontstaan van het idee van de serie moet ik eigenlijk terug naar mijn onderwijzersbaan en mijn eerste kennismaking met de stapels avi-boekjes toen ik, na enkele jaren les te hebben gegeven aan de middenbouwgroepen, groep drie kreeg. Heel veel van die boekjes vond ik enorm saai en geconstrueerd, op enkele deeltjes van Joke van Leeuwen, Ted van Lieshout en Rindert Kromhout na. Die waren zo goed dat ik ze ben gaan voorlezen. Tot mijn verbazing wilden de kinderen ze daarna zelf nog eens lezen, ondanks dat ze het verhaal al kenden.

Dat voorval is eigenlijk de basis van Tijgerlezen. Ik dacht, wat nou als we al die fantastische auteurs bij Querido eens vragen om een aansprekend boek te schrijven dat of heel grappig, of heel spannend is – want dat zijn voor kinderen toch wel de criteria die ertoe doen –, boeken die je kan voorlezen en kinderen vervolgens zelf kan laten lezen. Maar dan niet strikt volgens het avi-systeem: onderzoek wijst uit dat avi lang niet altijd de beoogde resultaten oplevert. Kinderen leren het snelst en gelukkigst lezen als ze echt gemotiveerd zijn, als ze uit zichzelf een boek pakken. Querido is natuurlijk van oudsher een literaire uitgeverij waar het uitgangspunt altijd was, “wij bepalen niet wat we uitgeven, dat doen de auteurs”. Maar die cultuur was de laatste jaren wat aan het kantelen, en mijn idee is vol enthousiasme overgenomen.
Er blijkt behoefte aan zo’n reeks: de Tijgerboeken doen het gelukkig goed. Veelzeggend en leuk is dat er in de eerste quarantaineweek van de coronacrisis heel veel titels zijn verkocht.’

‘Sommige dingen ontstaan toevallig’
Of dit soort door idealisme gedreven initiatieven een rolmodel van Van de Vendel maakt? [lachend] ‘Een rolmodel? Nee, zo zie ik mezelf niet. Sommige dingen ontstaan gewoon toevallig,’ zegt hij. ‘De eerste stripgedichten die ik, nu al weer twaalf jaar geleden, met Floor de Goede heb gemaakt voor de bundel Opa laat zijn tenen zien, waren aanvankelijk het resultaat van experimenteerdrift. Ik wil verveling bij het schrijven voorkomen: er moet wel wat te ontdekken blijven. Wat ik erg fijn vind zijn hybride vormen. Zoals je die terugziet in Vosje, het boek dat ik met Marije Tolman maakte, of in Stem op de okapi. Dat boek is fictie, non-fictie en poëzie tegelijkertijd, waarbij ook de illustraties van Martijn van der Linden een cruciale rol spelen. Zo was ik ook benieuwd naar het samengaan van een stripverhaal en poëzie. Op verzoek van Kidsweek heb ik met verschillende illustratoren vier stripgedichten uitgeprobeerd. De samenwerking met Floor was zo leuk, dat we verder zijn gegaan. Dat mijn poëzie door de strips laagdrempeliger werd, was een onbedoeld effect.
Voor mij waren de stripgedichten trouwens eveneens een oefening in hoe je humor en ernst kunt vermengen. Een lichte verpakking maakt zware onderwerpen draaglijker: de serieuze gedichten in Wat je moet doen als je over een nijlpaard struikelt [illustraties van Martijn van der Linden, red.] kunnen daar staan, omdat ze omringd worden door vrolijke gedichten.’

‘Ik word door passie gedreven’
Een andere toevalstreffer was ABCyourself: ‘Ik kreeg af en toe mails van jongeren die mijn boeken kenden en advies vroegen hoe ze zelf moesten schrijven. Dat bracht mij op het idee om werkelijk getalenteerde jongeren vooruit te helpen door een platform op te richten. Dat is tien jaar geleden van start gegaan en is nu uitgegroeid tot een verhalenblog en literair begeleidingstraject. Per jaar selecteren we zo’n twee, drie nieuwe schrijftalenten. Het verbaast me elke keer weer hoe gedreven en leuk die mensen zijn. Een aantal is ondertussen succesvol gedebuteerd: Iduna Paalman, Roelof en Harm Hendrik ten Napel, Pim Lammers… Ik vind dit ontzettend leuk om te doen. Ik heb gewoon veel plezier in het leren kennen van enthousiaste mensen en het samenwerken aan mooie dingen. Daar kan ik niet blijer van worden. Wat dat betreft heb ik geluk gehad en moeten we die projecten van mij niet al te heilig maken.
De keuzes die ik in mijn leven heb gemaakt, zijn niet gedreven door de gedachte: dit is goed voor de wereld, al speelt dit wel een beetje een rol. Ik ben christelijk opgevoed vanuit het motto: gebruik je talenten goed, en dat probeer ik te doen. Maar in eerste instantie doe ik de dingen vanuit een passie. Als ik dan achteraf merk dat ik met wat ik schrijf en onderneem veel kinderen en jongeren bereik, geeft dat wel een doel en rechtvaardiging aan wat ik doe.’

Edward van de Vendel (Leerdam, 1964) debuteerde in 1996 als jongerendichter met Betrap me, maar ontdekte al snel wat taal nog meer vermag. Na het met een Gouden Zoen bekroonde Gijsbrecht (1998) verscheen de ene na de andere titel. Prentenboeken, gedichten, jeugdromans, kinderverhalen, non-fictie, liedjes, vertalingen: Van de Vendel beheerst alle genres, waarbij hij oog houdt voor zijn doelgroep. Noemenswaardig is zijn initiatief tot de Slashreeks, de tot jeugdromans omgewerkte levensverhalen van en met jongeren, die hijzelf aftrapte met De gelukvinder (2008). Zijn werk is veelvuldig bekroond. Hij won onder meer twee keer de Woutertje Pieterse Prijs: voor de kinderdichtbundel Superguppie met Fleur van der Weel (2004), en voor Stem op de okapi met Martijn van der Linden (2016). In 2019 ontving hij de Anna Blaman Prijs voor zijn gehele oeuvre.

In juni zou de lancering zijn van de eerste titels van de Querido-imprint Glow : een boekenreeks voor en over jongeren uit het hele queerspectrum. Door de coronacrisis is dit uitgesteld tot het najaar. Initiatiefnemer Van de Vendel over Glow: ‘Deze serie is echt ideologisch gedreven. Het discours bij jongeren over gender en seksualiteit is de laatste tien jaar enorm veranderd: dat onderwerp maakt nu – mede door allerlei beroemde rolmodellen – vanzelfsprekend deel uit van hun zoektocht naar hun identiteit. Het is niet toevallig dat Love, Simon van Becky Albertalli wereldwijd al jaren een bestseller is. Ik vond het gek dat er in Nederland nauwelijks van dit soort boeken verkrijgbaar zijn. Querido was dat met mij eens en omarmde mijn voorstel voor Glow direct. Als eerste verschijnen Gloei, met interviews van mij met jongeren over dat wat er gloeit in hun leven – en dat moet je ruim interpreteren –, waarbij ik gedichten schreef en Floor de Goede portretten maakte, en Dit is best wel een episch liefdesverhaal van Kacen Callender en Als vuur van Sara Lövestam.’ singeluitgeverijen.nl/querido

Dit artikel verscheen eerder in Lezen 2, 2020