3 december 2019
De leesvaardigheid én het leesplezier van 15-jarigen zijn de afgelopen jaren gedaald, zo blijkt uit het zojuist verschenen toonaangevende onderwijsonderzoek PISA. Nederlandse leerlingen behoren tot de minst gemotiveerde lezers wereldwijd, en scoren niet langer boven het internationale gemiddelde op leesvaardigheid. Deze gegevens passen in een brede maatschappelijke trend van ontlezing. Een geïntegreerde aanpak voor het leesonderwijs, waarin leesmotivatie en leesvaardigheid hand in hand gaan, kan het tij helpen keren.

Stichting Lezen en leesbevorderingspartners zoals bibliotheken en scholen hebben de laatste jaren forse inspanningen geleverd om het leesplezier en de leesvaardigheid van kinderen en jongeren te verhogen. De PISA-resultaten geven aanleiding om deze lijn te continueren en te intensiveren, door leesbevordering structureel te integreren in opvoed- en onderwijsprogramma’s. In dit artikel schetsen we een overzicht van de belangrijkste resultaten uit PISA-2018 en de implicaties van dit onderzoek voor de leesbevordering in Nederland.

PISA-onderzoek

Dinsdag 3 december publiceerde de Universiteit Twente het rapport Resultaten PISA-2018 in vogelvlucht. PISA staat voor Programme for International Student Assessment. Het PISA-onderzoek is een grootschalig internationaal vergelijkend trendonderzoek naar de wijze waarop 15-jarigen worden voorbereid op het functioneren als mondige burger in de maatschappij. Aan deze editie van het onderzoek, dat driejaarlijks plaatsvindt, namen meer dan een half miljoen 15-jarigen uit 77 landen deel. Zij werden getest op hun vaardigheid in lezen, wiskunde en de natuurwetenschappen. Voor het eerst in negen jaar stond het onderzoek weer in het teken van het domein ‘leesvaardigheid’, waardoor dit keer naast leesvaardigheid ook het leesplezier van leerlingen in kaart is gebracht.

Resultaten PISA-2018: Leesvaardigheid

De leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen is tussen 2015 en 2018 significant gedaald. De neerwaartse trend die reeds zichtbaar was tussen 2012 en 2015 heeft zich doorgezet en is sterker geworden. Waar Nederland voorheen altijd boven het OESO-gemiddelde scoorde, scoort het nu voor het eerst gelijk aan dit gemiddelde. Nederlandse leerlingen scoren daarnaast bovendien voor het eerst lager dan andere, vergelijkbare Europese landen. De daling is zowel zichtbaar bij jongens als bij meisjes, en lijkt daarnaast ook bij alle opleidingstypen (met uitzondering van het praktijkonderwijs) voor te komen. Met name op het begripsproces ‘evalueren en reflecteren’ scoren Nederlandse leerlingen ver onder het gemiddelde. Op het begripsproces ‘begrijpen’ scoren zij gemiddeld, en op het begripsproces ‘informatie opzoeken’ bovengemiddeld. Het niveau van wiskunde en natuurwetenschappen is, in tegenstelling tot de leesvaardigheid, stabiel gebleven.

De daling in leesvaardigheid is zorgelijk. In Nederland presteert op dit moment 24% van de 15-jarigen onder leesvaardigheidsniveau 2, wat betekent dat zij door hun lage taalvaardigheid waarschijnlijk minder goed kunnen functioneren op school en in de maatschappij, en een risico lopen op laaggeletterdheid. EU-landen, waaronder Nederland, streven ernaar dat in 2020 maximaal 15% van de leerlingen vaardigheidsniveau 2 niet haalt (European Union, 2019). Nederland maakt deze ambitie vooralsnog bij lange na niet waar. Ook zorgwekkend is het gegeven dat de kloof in leesvaardigheid tussen leerlingen met laagopgeleide ouders en leerlingen met middelbaar of hoogopgeleide ouders sinds 2003 significant is toegenomen. De sociale ongelijkheid lijkt op dit vlak dus toe te nemen.

Resultaten PISA-2018: Leesplezier

Niet alleen is de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen gedaald, ook hun leesplezier is achteruitgegaan. Nederland stond in 2009 al helemaal onderaan de internationale ranglijst wat hun leesplezier betreft, en in de afgelopen negen jaar is de situatie nog verder verslechterd. 63% van alle Nederlandse 15-jarigen geeft aan alleen te lezen als het moet, en 42% van de leerlingen beschouwt lezen als tijdverspilling. In zowel PISA-2018 als PISA-2009 geeft slechts een vijfde van de leerlingen aan dat lezen een van de favoriete hobby’s is of dat het leuk is om met anderen over boeken te praten. Naast het leesplezier is ook het zelfbeeld bij het lezen van Nederlandse leerlingen negatief: Nederlandse 15-jarigen voelen zich in vergelijking met leerlingen uit andere OESO-landen en de andere EU-landen significant minder competent en ervaren significant meer moeilijkheid bij het lezen. Uit eerder onderzoek weten we dat het hebben van weinig vertrouwen in de eigen leesvaardigheid  negatieve gevolgen kan hebben voor het leesplezier.

Dalende leestijd van boeken

“Het lage leesplezier en de daling van het plezier in de afgelopen negen jaar zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de achteruitgang in leesvaardigheid in PISA-2018,” zo staat vermeld in Resultaten PISA-2018 in vogelvlucht. “Tegelijkertijd is het ook denkbaar dat leerlingen lezen moeilijker en minder plezierig zijn gaan vinden, omdat hun vaardigheid erop achteruit is gegaan. Deze vaardigheid kan zijn afgenomen omdat zij binnen en buiten school minder lezen of oppervlakkiger zijn gaan lezen.”

De bevindingen uit het PISA-onderzoek sluiten aan bij een trend die momenteel volop in de belangstelling staat; we ontlezen. Met name onder de jongere generaties loopt de leestijd gestaag terug. Uit het mediatijdsbestedingsonderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (2018) blijkt dat 13- tot 34-jarigen gemiddeld nog maar zo’n 17 minuten per dag besteden aan lezen; over de periode 2013-2018 daalde hun leestijd met een kwart. Ook jongeren zijn fors minder gaan lezen. 13- tot 19-jarigen trokken hiervoor in 2015 dagelijks 10 minuten uit, ruim twee keer zo weinig als de 23 minuten in 2013 (Media: Tijd, 2018; SCP Media: Tijd, 2016).

De lage leestijd onder jongeren noopten de Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad het afgelopen voorjaar om op te roepen tot een ‘leesoffensief’: ‘Nederlandse jongeren lezen steeds minder vaak en met steeds minder plezier. Ze lezen weliswaar volop korte tekstjes – berichten op hun smartphone of samenvattende stukjes in schoolboeken – maar besteden minder tijd aan ‘diep lezen’: het geconcentreerd lezen van langere teksten of boeken. Mede hierdoor gaat hun leesvaardigheid achteruit. Dat heeft gevolgen voor hun functioneren op school en in de samenleving – en uiteindelijk ook voor het functioneren van onze samenleving als geheel.’

Leesbevorderingsinitiatieven

Hoewel de PISA-resultaten zorgwekkend zijn, zijn er ook lichtpuntjes te ontdekken. Diverse studies laten zien dat de leesmotivatie van leerlingen niet vaststaat; met de juiste ondersteuning kan de leesmotivatie van kinderen en jongeren weer worden aangewakkerd. Bovendien profiteert de leesvaardigheid hier ook van, zo blijkt uit PISA-2009: hoe positiever de leesmotivatie, hoe groter de leesvaardigheid.

Om de leesmotivatie van kinderen, en daarmee ook hun leesgedrag en leesvaardigheid, te vergroten, organiseert Stichting Lezen al jaren diverse leesbevorderende campagnes, waaronder De Nationale Voorleeswedstrijd, De Nationale Voorleesdagen, De Weddenschap, De Jonge Jury, De Inktaap en De Boekenweek voor jongeren. Daarnaast heeft Stichting Lezen een structureel leesbevorderend programma ontwikkeld voor ouders met jonge kinderen, BoekStart, en voor het onderwijs, de Bibliotheek op school. Bibliotheken voeren het laatstgenoemde programma samen met scholen uit om kinderen en jongeren te stimuleren om met meer plezier te lezen. Een meta-analyse van 88 (internationale) onderzoeken toont aan dat dergelijke programma’s de leesmotivatie en leesvaardigheid van leerlingen inderdaad een impuls geven. Met name middelbare scholieren en zwakkere lezers profiteren van deze interventies; hun leesmotivatie en leesvaardigheid gaan sterker vooruit dan deze van basisscholieren en sterkere lezers. Dit is goed nieuws, omdat er juist in het praktijkonderwijs en het vmbo relatief veel laaggeletterden zijn. Zij kunnen dus in het bijzonder profiteren van dergelijke programma’s.

Tevens blijkt uit nationaal onderzoek dat op basisscholen die werken met de Bibliotheek op school, de kinderen meer vooruitgang boeken in leesvaardigheid dan kinderen op niet-deelnemende basisscholen. Ook hebben ze meer kennis van boeken, wat betekent dat ze waarschijnlijk vaker lezen in hun vrije tijd. De meisjes op deze scholen hebben bovendien meer plezier in lezen. Het positieve effect van de Bibliotheek op school op de leesvaardigheid loopt bij hen via de leesfrequentie en de leesmotivatie. Zij worden dus leesvaardiger dóórdat ze vaker gaan lezen en lezen leuker gaan vinden. Dit bevestigt dat de leesmotivatie kan werken als drijfveer voor de leesvaardigheid (Nielen & Bus, 2016).

Ook op vmbo-scholen die werken met de Bibliotheek op school worden positieve effecten gevonden, zij het bescheidener dan in het basisonderwijs. Leerlingen binnen de gemengde en theoretische leerweg profiteren van de Bibliotheek op school, maar hetzelfde gaat niet op voor de leerlingen uit de leerwegen basis- en kaderberoeps. Terwijl uit de meta-analyse blijkt dat in het bijzonder zwakke lezers profiteren, die vaak op het vmbo zitten, is het binnen het vmbo zo dat de sterkere leerlingen die op de hogere niveaus zitten profiteren van leesbevordering. Voor het stimuleren van de leesmotivatie en de leesvaardigheid van leerlingen in vmbo basis en kader zijn dus extra inspanningen vereist. Daarnaast geldt dat met name meisjes en jongere leerlingen de vruchten van de Bibliotheek op school plukken; bij jongens en oudere leerlingen blijven de leesmotivatie en de leesvaardigheid achter (Van der Sande, Wildeman, Bus, & Van Steensel, te verschijnen).

Uitdagingen leesonderwijs

Met de Bibliotheek op school heeft het ministerie van OCW, en hebben ook provincies en met name gemeenten, de afgelopen tien jaar geïnvesteerd in leesbevordering. Hierdoor doen 655.000 basisscholieren (meer dan 3.000 basisscholen of 45%) mee met de Bibliotheek op school PO en 110.000 vmbo-scholieren (185 middelbare scholen of 12%) met de Bibliotheek op school VO (Kunst van Lezen 2019). Dankzij deze deelname hebben zij toegang tot een rijke, gevarieerde en actuele boekencollectie. Daarnaast zetten deelnemende scholen in op een duurzaam leesbeleid, het opleiden en bijscholen van deskundige professionals en het regelmatig organiseren van leesbevorderingsactiviteiten zoals voorlezen en vrij lezen.

Tegelijkertijd hebben zich echter ook een aantal minder positieve ontwikkelingen voorgedaan. Zo is het aantal mediathecarissen tussen 2012 en 2019 gedaald van 709 naar 561 (op een totaal van 1600 middelbare scholen), waardoor kennis van de boekencollectie en expertise op het gebied van leesbevordering op scholen vaker dan in het verleden ontbreekt. Met name op het vmbo zijn er weinig mediathecarissen: 21% van de vmbo-scholen heeft een mediathecaris, op scholen met vmbo/mavo/havo/vwo gaat het om 54% en op scholen met mavo/havo/vwo om 60% (DUO Onderwijsonderzoek, 2019). Daar komt bij dat het onderwijs kampt met een groeiend lerarentekort, in het bijzonder bij het vak Nederlands, en een groeiend aantal lesgevende docenten zonder onderwijsbevoegdheid. Betrouwbare cijfers zijn er niet, maar volgens ramingen van het ministerie van OCW kan er in 2022 een lerarentekort zijn in het voortgezet onderwijs van 700 fte, dat in 2027 kan oplopen naar 1200 fte.

De wil om aandacht te besteden aan leesbevordering is aanwezig, maar het ontbreekt te vaak aan tijd om (voor) te lezen en mensen met expertise om het lezen te bevorderen. Dit is een omvangrijk probleem, omdat leesbevordering gebaat is bij deskundige en goed opgeleide professionals die dagelijks tijd vrijmaken om geconcentreerd te lezen met leerlingen en het lezen tevens actief te begeleiden. Bij een belangrijke leesbevorderingsactiviteit als vrij lezen, waarbij leerlingen tijdens de les een boek naar keuze lezen, kan de leesbevorderaar de rol vervullen van boekenadviseur. Onderzoek laat zien dat middelbare scholieren die begeleiding krijgen bij het kiezen van het juiste boek, sterker vooruitgaan op hun leesmotivatie, een effect dat in het bijzonder opgaat voor sterke lezers (Van der Sande, Wildeman, Bus & Van Steensel, te verschijnen).

Hiernaast is het van belang dat leesmotivatie een onderdeel vormt van het onderwijsprogramma, zowel in brede zin als op het gebied van taal en lezen. Op dit moment is er in didactische methodes en schoolbeleidsplannen geringe aandacht voor het belang van leesmotivatie. De Taalunie roept in het dit jaar verschenen Actieplan Effectief Onderwijs in begrijpend lezen op om leesmotivatie te integreren in de didactiek voor begrijpend lezen. \”Leesmotivatie wordt te vaak gezien als iets wat losstaat van het onderwijs in (begrijpend) lezen, terwijl het bevorderen van leesmotivatie een bewezen essentieel onderdeel is van leesdidactiek.\”

De overheid aan zet: ‘Er is meer actie nodig.’

“Alleen met krachtig en samenhangend beleid is de leesmotivatie te bevorderen en zijn jongeren te stimuleren tot meer diep lezen,” aldus de Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad. Om jongeren te laten terugkeren naar het boek, is structurele aandacht voor leesbevordering onontbeerlijk. Leraren, ouders, schoolmediathecarissen en bibliotheekmedewerkers moeten de handen ineenslaan om het leesplezier en de leesvaardigheid van kinderen en jongeren te verhogen. De eerste stappen ter verbetering van de leesmotivatie en de leesprestaties van leerlingen zijn in de afgelopen tien jaar gezet, de komende tien jaar kunnen er nog meer stappen worden gemaakt. In een brief aan de kamer die op 3 december 2019 verstuurd is, spreekt het Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de wens uit om het leesoffensief van de Raad voor Cultuur te realiseren: ‘Er is meer actie nodig. De resultaten van PISA 2018 bevestigen dit.’

Om het leesplezier en de leesvaardigheid van kinderen en jongeren te vergroten, is structurele financiële steun van de landelijke overheid van belang   ̶   juist bij jongeren in het voortgezet onderwijs. Aansturing op deze doelgroep is door gemeenten vaak niet mogelijk, aangezien middelbare scholen vaak jongeren uit een grotere regio aantrekken. Bovendien is de lage leesvaardigheid op het vmbo een landelijk probleem. Stichting Lezen pleit er daarom voor om naast gemeentelijke ook landelijke sturing op leesbevordering te realiseren, zowel vanuit de overheid als vanuit Stichting Lezen. Dat zou betekenen dat de overheid met de gemeenten en het onderwijs afspraken maakt over de besteding van gelden gericht op leesbevordering. De Bibliotheek op school op iedere (vmbo-)school zou een wenselijke en nuttige investering zijn.

U kunt dit artikel ook downloaden