icon home

‘Ik kom uit een intellectueel gezin. Mijn vader is filosoof. Mijn moeder zat altijd op de bank te lezen, Franse en Engelse literatuur. Lezen was en is voor mij – en ook voor mijn zusje – altijd vanzelfsprekend geweest. Als kind las ik vaak tot wel twee, drie uur ’s nachts door. Mijn ouders vonden dat prima. Binnen de kortste keren was ik door alle kinderboeken uit de bibliotheek heen. Daarna ben ik als tiener direct overgestapt op de volwassenenliteratuur. Ik begon met Agatha Christie, maar zo rond mijn dertiende jaar las ik al boeken als De walging van Sartre en eind negentiende-eeuwse literatuur: Effi Briest van Theodor Fontane, Eline Vere van Couperus… Op school in Zoetermeer, een cultureel arme stad, keken de leraren hiervan op. Ze konden het eigenlijk nauwelijks geloven.’

Wat deden die boeken met de tiener die je toen was?

‘Ik vond het gewoon mooie verhalen; op mijn tienerkamer in Zoetermeer kon ik zo aan mijn eigen wereld ontsnappen. Bovendien, boeken als Effi Briest en Eline Vere zijn verhalen over vrouwen die gevangenzitten, in hun huwelijk, in hun milieu, in hun eigen tijd. Bij ons thuis ging het daar vaak over, over de positie van de vrouw, over het belang van emancipatie. Mijn moeder voelde zich aan de kant gezet door de samenleving. Ondanks dat haar vader een vakbondsleider was en opkwam voor de zwakkeren in de maatschappij, moest ze naar de mms [middelbare meisjesschool red.], terwijl ze gemakkelijk had kunnen studeren. Ze ging niet de barricaden op, maar gebruikte de literatuur als uitvlucht. Ik ben strijdbaarder; in navolging van de Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie zeg ik, “We should all be feminists.”’

Je hebt haar essay gelezen?

‘Ja, en al haar andere boeken. Je zou kunnen zeggen dat de positie van de vrouw de rode draad in mijn leesgeschiedenis is. Die begon denk ik met de boeken over Madelief van Guus Kuijer. Ik heb ze allemaal gelezen, van Met de poppen gooien tot Krassen in het tafelblad. Ik hield van Kuijers humor, maar vooral Madelief zelf is belangrijk voor mij geweest: een eigenzinnig meisje dat anders durfde te zijn, dat vond ik stoer. Van Madelief kan je het lijntje doortrekken naar Hasse Simonsdochter van Thea Beckman, Eline Vere en dus Adichie. Structurele ongelijkheid, en de
biculturele situatie die Afrikaanse vrouwen in de Verenigde Staten ervaren, spelen een cruciale rol in haar werk. Die maatschappelijke relevantie vind ik wezenlijk. Als die niet in een boek zit, haak ik snel af. Dat gebeurt overigens ook als het slecht geschreven is. De Da Vinci Code bijvoorbeeld, dat is zo beschrijvend – “hij keek haar aan, hij doet zus, hij doet zo…”, alsof je een slecht filmscript leest. Dat trek ik echt niet. Taal doet ertoe in de literatuur, in alle kunst.’

Op wat voor manier?

‘Taal roept beelden op. Andersom zit er vaak taal in de beelden die je ziet. Als tiener ging ik regelmatig in mijn eentje met de trein vanuit Zoetermeer naar het Kunstmuseum in Den Haag, op zoek naar de verhalen in de kunstwerken die daar waren tentoongesteld. Ik wilde snappen wat ik zag. Ik denk dat de beeldende kunst zichzelf vaak tekortdoet door te zeggen dat je het alleen maar moet ervaren. Soms kan dat. Maar bij heel veel kunst gaat het juist om een denkbeeld, een concept. Ik heb me daarom altijd stevig afgezet tegen het zogenaamde witte kubusmodel, het idee dat de tentoonstellingsruimte helemaal wit en neutraal moet zijn om de kunst voor zich te laten spreken. De gedachte daarachter was dat kunst zo toegankelijker zou zijn: je hebt geen kennis nodig. Maar in de praktijk voelen de mensen zich buitengesloten: ze hebben geen haakje om dat wat ze zien te begrijpen. Marcel Duchamp zei al een eeuw geleden: “Ik maak geen kunst voor het oog maar voor de hersenen.” Als dat je uitgangspunt is, dan heb je taal en context nodig. Precies dat spanningsveld tussen beeld en taal en hun wederzijdse beïnvloeding fascineert mij
enorm. In mijn lievelingsboek van de laatste paar jaar, Memories of the Future, laat Siri Hustvedt, de schrijfster, trouwens zien dat Duchamp zijn kernwerken en ideeën stal van een vrouwelijke kunstenares, Barones Elsa Hildegard von Freytag-Loringhoven.’

Nog even over jouw fascinatie voor het spanningsveld tussen beeld en taal, hoe uit die zich?

‘Nou, ik lees erover. Possession van A.S. Byatt bijvoorbeeld, dat vond ik in mijn studententijd een zeer inspirerende roman. Het verhaal gaat overigens ook over de relatie tussen wetenschap en fictie – eveneens een thema dat mij erg bezighoudt. De grens tussen feit en fictie is dikwijls onduidelijk. Ik sta daarom vaak wat twijfelachtig en kritisch tegenover allerlei populair-wetenschappelijke non-fictie. Zoals de boeken van historicus Yuval Noah Harari. Ik schaf ze wel aan en vind dat ik ze moet lezen, maar kan mij er dan moeilijk toe zetten. Behalve vakliteratuur, lees ik het genre
eigenlijk nauwelijks. Fictie heb ik daarentegen echt nodig. Het verrijkt je, het geeft je woorden voor je diepste verlangens, het opent kamers voor je gevoel waar je anders niet komt.’

En wat doe je in de praktijk met die fascinatie?

‘In de museale wereld combineer ik de wereld van beeld en taal. Dat is mijn meerwaarde: bij het Amsterdam Museum kan ik in de volle breedte verhalen en objecten delen en van duiding voorzien op een hele meerstemmige en daardoor toegankelijke manier. De digitale tentoonstelling Corona in de stad over de impact van het virus op het dagelijks leven van Amsterdammers die is gebaseerd op hun ervaringen en verhalen, is daar een mooi voorbeeld van. En natuurlijk de nieuwe expositie over de Gouden Koets. Dat project leent zich zo goed om gelaagd, vanuit diverse perspectieven te presenteren. Zo zit Multatuli’s Max Havelaar in de tentoonstelling om te tonen dat er eind negentiende eeuw ook kritische geluiden waren over de koloniën; dat ben ik nu dus aan het herlezen. Die meerstemmigheid vind ik belangrijk. Het laat zien dat het onderscheid tussen kunstvormen vervaagt: het gaat om het delen van verhalen. Ik geloof ook zeer in de kracht van literaire evenementen en festivals, spokenword-bijeenkomsten, of boekenpodcasts en tv-programma’s: presentatievormen om de literatuur meerstemmig te kunnen aanbieden, de canon te verbreden en collectief te laten beleven. Dan groeit vanzelfsprekend het besef dat de literatuur, alle kunst, van ons allemaal is, en wij samen ons culturele kapitaal vormen.’

Margriet Schavemaker (Utrecht, 1971) studeerde kunstgeschiedenis en filosofie en promoveerde op een onderzoek naar de betekenis van taal in de beeldende kunst van de jaren zestig. Voordat Schavemaker in de museale wereld terechtkwam was ze universitair docent bij de afdeling Media en Cultuur en docent kunstgeschiedenis en coördinator van de opleiding Kunstgeschiedenis (Universiteit van Amsterdam). Daarnaast was ze docent bij de Hogeschool van Amsterdam en de Gerrit Rietveld Academie.
2009-20019
Hoofd Collecties en Onderzoek, curator en Manager Educatie, Interpretatie en Publicaties, Stedelijk Museum Amsterdam
2015
samenstelling tentoonstelling Het Stedelijk in de oorlog, en ZERO: Let Us Explore the Stars
2018-nu
hoogleraar Media and Art in Museum Practice, UvA
2019-nu
Artistiek Directeur Museum Amsterdam
2020-nu
tv-presentator Nu te zien! (AVROTROS), wekelijks cultuurprogramma waarin museumdirecteuren een tijdelijke tentoonstelling toelichten
margrietschavemaker.nl; amsterdammuseum.nl