NIET VAN PAPIER − Literatuurwetenschapper Kila van der Starre doet onderzoek naar de rol van poëzie in het alledaagse leven. Haar dwarsdoorsnedestudie Poëzie in Nederland laat zien hoe vaak en bij welke gelegenheid Nederlanders met poëzie in aanraking komen. De resultaten zijn hoopgevend: poëzie leeft. Maar vooral buiten het boek.
Is de poëzie dood? Krantenkoppen zijn vaak somber, de concrete cijfers zijn nog opzienbarender, schrijft Kila van de Starre in de inleiding op haar rapport Poëzie in Nederland. Op jaarbasis worden er van de top-100 van bestverkochte bundels gemiddeld slechts tweehonderd exemplaren per titel verkocht.
Obsessie met papier
Is de poëzie levend, is haar tegenvraag. ‘Als we het genre niet beperken tot het lezen van gedichten in boeken, heeft poëzie vandaag misschien wel het grootste bereik in eeuwen,’ betoogt ze. ‘Poëziefestivals trekken volle zalen, cafés zitten vol voor poetry slams, op internet wordt volop met lyriek geëxperimenteerd, muurgedichten sieren tientallen steden, zowat iedere plaats heeft een stadsdichter.’ Poëzie ligt Van der Starre na aan het hart. Voor haar is het geen kwestie van halfleeg of halfvol, het glas stroomt over. ‘Het is maar net hoe je poëzie definieert,’ legt ze uit bij een cappuccino in een café in hartje Utrecht, vlak bij de vakgroep Moderne Nederlandse Letterkunde waar ze haar promotie onderzoek uitvoert.
‘Dat poëzie wordt doodverklaard heeft alles te maken met de obsessie met het papieren boek als medium. In enquêtes wordt altijd gevraagd: hoeveel uur per week lees jij in een boek? Er wordt nooit gevraagd: hoe vaak deel jij poëzie op Instagram, hoe vaak ga je naar poëziefestivals? Poëziebundels zijn een niche-product en daaruit wordt vaak de onterechte conclusie getrokken dat poëzie een niche-genre is.’
Bizarre kloof
Poëzie heeft verschillende verschijningsvormen en veel daarvan worden door neerlandici en wetenschappers over het hoofd gezien, heeft ze zelf ondervonden. ‘Als student begaf ik me in verschillende werelden. Overdag op de universiteit hield ik me bezig met literatuurgeschiedenis, analyse en close reading. In mijn vrije tijd was ik dichter en stond ik als poetry slammer op het podium. Samen met Babette Zijlstra vormde ik het dichtersduo Kila&Babsie. Ik was op heel veel manieren actief. Daarover sprak ik niet op de universiteit.
Poetry slam bestond daar gewoonweg niet, het is een vorm van poëzie die deels buiten het literaire circuit staat. Pas tijdens mijn master begon ik te beseffen hoe bizar die kloof was.’
Paradox
‘In het literaire circuit draait alles om het boek,’ zegt ze. ‘Alle aandacht is daarop gericht: bij de verdeling van prijzen, bij het toekennen van auteursbeurzen, in lesmethodes, in recensies.
Terwijl voor de gewone Nederlander poëzie vooral daarbuiten leeft. Zo heb ik me vaak verbaasd over de paradox van ‘De Nacht van de Poëzie’, het grootste poëziefestival van Nederland. Het is altijd uitverkocht, er komen tweeduizend mensen zes uur lang naar poëzie luisteren. Dan heb je toch de echte liefhebbers te pakken, zou je denken. En hoeveel bundels worden er verkocht? Bijna geen. Blijkbaar is poëzie iets wat sommigen vooral live willen ervaren.’
Verschillende dragers
Na twee masters in België, Vergelijkende Moderne Letterkunde en Literatuurwetenschappen, schreef Van der Starre een onderzoeksvoorstel om haar promotie aan te wijden. ‘Mijn doel was om poëzie in de volle breedte te onderzoeken: de productie, de receptie, maar ook de ervaring van poëzie. Mijn proefschrift heb ik opgedeeld in hoofdstukken die zich richten op verschillende dragers van gedichten: het podium, de openbare ruimte, de radio, het internet, het menselijk lichaam en voorwerpen. Over veel van deze dragers weten we nauwelijks iets tot niks. Als neerlandici het er al over hebben, gaan ze zelf filosoferen over het publiek, maar het probleem is: zij zijn geen gemiddelde lezers. Hun manier van omgaan met poëzie is niet representatief. Ik dacht: als ik iets zinnigs wil zeggen over poëzie-ervaringen, dan moet ik het aan de gebruikers zelf gaan vragen.’
Cadeaus en tatoeages
Daartoe voerde ze een aantal kleinschalige empirische onderzoeken uit, allereerst onder de consumenten van Stichting Plint. ‘Hun gedichtenposters, tassen, kussenslopen en mokken worden veel verkocht en ik was benieuwd naar de kopers, die de artikelen vaak ook aan anderen cadeau doen.’ Daarnaast verzamelde ze een database met poëzietatoeages.
‘Dat mensen hun lichaam gebruiken als drager voor dichtregels is toch een heel duidelijk voorbeeld van de grote waarde die ze hechten aan woorden?’ Ook lanceerde ze de website straatpoezie.nl, waarop met behulp van het publiek een inventarisatie wordt gemaakt van gedichten in de openbare ruimte van Nederland en Vlaanderen.
Toch bleef er een probleem: om gefundeerde uitspraken te kunnen doen over waar en wanneer gemiddelde Nederlanders met poëzie bezig zijn, zijn ook harde cijfers nodig uit een grotere database. En die waren er niet. Zo’n groot empirisch onderzoek was niet binnen haar promotieplaats begroot, dus klopte ze met een onderzoeksvoorstel aan bij Stichting Lezen en het Nederlands Letterenfonds. Zij ondersteunden een studie onder 1003 respondenten die samen een representatieve steekproef vormen van de volwassen Nederlandse bevolking op het gebied van gender, leeftijd en regio.
Cijfers
Binnenkort worden de resultaten daarvan gepresenteerd. De cijfers laten zien dat er weinig reden is tot somberte: poëzie is aanwezig in het leven van vrijwel iedereen. Nagenoeg alle volwassenen (97 procent) komen in aanraking met poëzie, zo’n zestig procent deelt weleens poëzie met anderen. Een opvallende uitkomst is dat poëzie veel wordt gedeclameerd bij openbare gelegenheden. Veertig procent van de mensen draagt weleens poëzie voor bij een begrafenis, huwelijk of speech, en 84 procent komt juist bij deze gelegenheden in aanraking met poëzie. Van der Starre: ‘Dat betekent dat veel mensen poëzie collectief beleven en in mondelinge vorm.
Men gaat vooral op internet op zoek naar gedichten die passen bij een bijzondere gelegenheid. Wat betreft die behoefte lijken er kansen weggelegd voor zowel dichters, uitgevers als boekhandelaren, die deze functionaliteit van gedichten meer zouden kunnen omarmen.’
Muurgedichten
De meeste ontmoetingen met poëzie zijn mondeling of vinden plaats in de openbare ruimte, via social media of tv, zo blijkt uit de data. Landelijke initiatieven voor poëziebevordering, zoals het Poëzieweekgeschenk en de Dichter des Vaderlands, zijn relatief onbekend. Muurgedichten worden veel genoemd als poëzie-ontmoeting en worden door de meeste van de respondenten gewaardeerd. Van der Starre: ‘Poëzie kan mensen verrassen en zet ze aan het denken. Zo’n muurgedicht gebiedt niks, je hoeft er niks mee. Toch houdt het mensen bezig. Bij de helft van de volwassenen leidt het tot de behoefte om meer poëzie te lezen of te beluisteren.’
Geraakt worden
Poëzie is emotie, zo blijkt. De hoofdreden dat mensen er actief voor kiezen om poëzie te ervaren is om geraakt te worden. ‘Op momenten dat mensen een grote emotie ervaren die ze niet zelf kunnen verwoorden, is poëzie een oplossing. Het reikt woorden aan die ze zelf niet kunnen vinden,’ denkt Van der Starre. Daarnaast is er een interessante relatie tussen de frequentie waarmee mensen poëzie ervaren en het sociale aspect. Wie eens per maand of vaker met poëzie in aanraking komt, ervaart dat vaker op een individuele en persoonlijke manier dan diegenen die poëzie incidenteel tegenkomen.
Stepping stone
Daar liggen dus kansen voor leesbevorderaars. Het inzicht dat poëzie overal is en dat vluchtige ontmoetingen als stepping stone kunnen fungeren tot het vaker lezen en beluisteren van poëzie zou een vruchtbaar idee kunnen zijn voor het onderwijs, denkt Van der Starre. ‘Dat op school de nadruk ligt op het in stilte in je eentje lezen van een gedicht, is een gemiste kans. Veel mensen ervaren poëzie juist mondeling en collectief, Als je het onderwijs gevarieerder zou maken, zou je meer leerlingen bereiken. Er zijn tegenwoordig zoveel technische mogelijkheden. Er zijn veel online fimpjes met uitstekende voordrachten, daarmee kun je het lezen van poëzie combineren met een auditieve ervaring. Natuurlijk zijn er scholen die daar al gebruik van maken, maar vaak moet het voortkomen uit het enthousiasme van een docent zelf. De handboeken doen er weinig mee.’
Optimisme
Al met al is er voldoende reden tot optimisme. ‘Poëzie leeft heel erg,’ zegt ze geestdriftig. ‘En volgens mij is het nooit anders geweest. Poëzie wordt helemaal niet zo anders beleefd dan in vroeger tijden, alleen is onze opvatting erover veranderd. Sinds Kloos en de Tachtigers hebben we besloten dat poëzie iets is wat je doet met een boekje in een hoekje.
We kennen canonieke waarde toe aan bepaalde dichters. Maar ook in hun tijd stonden er collega-dichters poëzie voor te dragen op het podium, alleen weten we daar weinig meer van. Het heeft de literatuurgeschiedenis niet gehaald.’
Gericht op beleving
Wie de poëzie een warm hart toedraagt en wil zorgen dat meer mensen gedichten lezen, moet dus beginnen buiten het boek. De eerste stap daarin is om ook andere poëzie-uitingen serieus te nemen. ‘Beleidsmakers zien dat al, maar het onderwijs is traag en de wetenschap al helemaal. Toch beginnen ook literatuurwetenschappers te beseffen dat we minder normatief moeten zijn. Minder gericht op kwaliteitsnormen zoals complexiteit en iconiciteit, meer gericht op poëzieverspreiding en mediadiversiteit. Daarin is de cultuurwetenschap al veel verder, die bestudeert al sinds de jaren negentig de populaire cultuur en de commerciële industrie als culturele fenomenen. Die slag moet binnen de literatuurwetenschap nog gemaakt worden.’
Onderzoeksrapport
Het onderzoeksrapport Poëzie in Nederland wordt uitgegeven door Stichting Lezen en het Nederlands Letterenfonds en zal op 16 september worden gepresenteerd
in de Pandora Foyer in Tivoli-Vredenburg, voorafgaand aan De Nacht van de Poëzie, in samenwerking met Het Literatuurhuis.
Auteur: Annemarie Terhell