Tien onderzoekers van de Vrije Universiteit werken samen aan interdisciplinair onderzoek rond leesbegrip, leesmotivatie, leesonderwijs en leesbevordering. Op 18 maart 2024 vond in samenwerking met Stichting Lezen de eerste studiemiddag van het LeesbevorderingsLab plaats. De studiemiddag stond in het teken van diep lezen. Stichting Lezen publiceert twee onderzoeken van (sprekers bij) het LeesbevorderingsLab.
Aandacht voor diep lezen
Jongeren besteden nog maar weinig tijd aan het langdurig lezen van (lange) teksten, maar komen wel elke dag in aanraking met een constante stroom van vluchtige, digitale informatie. Wat betekent dit voor hun leesvaardigheid en de competenties die ze daarvoor nodig hebben?
In Aandacht voor diep lezen: een blik op 21e-eeuwse geletterdheid zet Marloes Robijn (Stichting Lezen) uiteen wat de uitdagingen zijn voor de geletterdheid van kinderen en jongeren in de 21e eeuw, en op welke (lees)vaardigheden er in het huidige tijdperk een beroep wordt gedaan. Ze kijkt daarbij zowel naar de verschillende ‘leesmodi’ die lezers kunnen inzetten (diep lezen versus hyperlezen) als naar verschillende typen geletterdheid die zij moeten beheersen om zich in de huidige informatiemaatschappij te kunnen redden. Ze laat zien dat het lezen van langere fictieteksten een oefening vormt in diep lezen en in het moduleren van aandacht: het besluiten of een tekst ‘diep’ gelezen moet worden of ook geskimd of gescand kan worden.
Motief, middelen en gelegenheid
In Motief, middelen en gelegenheid onderzoeken verschillende wetenschappers van het LeesbevorderingsLab wat de relatie is tussen habituele leesmotivatie, situatie-specifieke redenen om te lezen en het leesgedrag van studenten in het hoger onderwijs. Ze gebruiken een klassiek uitgangspunt van het detectiveverhaal – wie heeft motief, middelen en gelegenheid? – om een van de belangrijkste raadsels binnen de leesbevordering op te lossen: wat bepaalt of iemand leest?
In totaal vulden 100 studenten een leesmotivatievragenlijst in en hielden gedurende twee weken een leesdagboek bij waarin zij noteerden hoeveel tijd zij per dag besteedden aan het lezen van fictie-, non-fictie- en studieboeken. Ook noteerden zij hun redenen om op die dag wel of niet dat genre te lezen: hadden zij op dat moment zin om te lezen (intrinsiek motief), werd er van hen verwacht dat ze lazen (extrinsiek motief), was er een interessant boek voorhanden (middelen), waren er geen concurrerende activiteiten (gelegenheid), en hadden ze een leesroutine (gelegenheid)?
De situatie doet er toe, zo blijkt. Naast leesmotivatie verklaren ook situatie-specifieke redenen om te lezen verschillen in leesgedrag. Die verschillen lijken vooral te bestaan tussen vrijetijdslezen (fictie en non-fictie) en lezen voor studie en/of werk. Hoe dat precies zit, lees je in de publicatie.