icon home
foto: Elsbeth Tijssen

STADSDICHTER VAN AMSTERDAM − Als veertienjarige verhuisde Gershwin Bonevacia (1992) vanuit Rotterdam-Zuid naar Amsterdam, omdat zijn moeder weer terugkeerde naar Curaçao. Hij ging er nooit meer weg. Nu bezingt hij de hoofdstad als stadsdichter met zijn bezwerende poëzie.

Gershwin Bonevacia is een dichter die je moet zien of horen. Op het podium straalt hij rust uit, maakt hij indruk met zijn ritmische, dansende woorden. Zijn stem klinkt zoet, hij spreekt met nadruk. Je moet blijven luisteren, het voelt voortdurend alsof hij op het punt staat iets belangrijks te zeggen – maar je moet even tot je laten doordringen wat precies. ‘We leven vertraagd, / in een herinnering, / in een stilte die de ruimte vult,/ in overgave,/ in een wereld die ook doorgaat zonder wereld, / in een eenzaamheid waarbij het niet meer gaat om / alleen zijn, maar om de druk op de uitgeputte hemel / te doen verzachten,’ dichtte hij tijdens coronatijd in de video Fluisterende Stad voor Het Parool.
Zo gepassioneerd als hij nu is voor taal, zo’n hekel had hij eraan als kind. Bonevacia bracht een deel van zijn jeugd door op Curaçao, in een warme familie zonder lees traditie. Lezen hoefde hij alleen op school en ook daar probeerde hij het geschreven woord zoveel mogelijk te mijden.

Je hield niet van boeken en lezen?
‘Nee, ik heb altijd een enorme haat-liefdeverhouding gehad met taal. Op de basisschool probeerde ik er alles aan te doen om niet met taal bezig te hoeven zijn, maar onbewust was ik er toch druk mee. Ik was altijd bezig met omdenken. Met d’tjes en t’jes ontwijken, zoeken naar synoniemen op het moment dat ik niet wist hoe je dingen moest schrijven. Aan het einde van de basisschool werd vastgesteld dat ik dyslexie had en ging ik na schooltijd naar een instituut waar ik op een andere manier leerde omgaan met taal. Ik kreeg oefeningen om mijn taalmoeilijkheden het hoofd te bieden, om mijn brein te trainen. Pas toen ben ik anders naar taal gaan kijken. Vanuit een nogal scheve fundering is mijn liefde voor taal daarna gaan groeien.’

Speelden boeken in die tijd helemaal geen rol?
‘Niet echt. Voorlezen was geen onderdeel van de dagelijkse routine bij ons thuis. Lezen maakte me heel onzeker, het was mijn zwakke punt. Ik kon makkelijk leren, was scherp en snel. Maar zodra er tekst aan te pas kwam, lukte het me niet. Dat deed veel met mijn zelfvertrouwen. Op een gegeven moment, na veel training en huiswerk, begon het te keren. Ik leerde de taal te begrijpen en in te zetten. Toch heeft juist die moeilijke start (én het vele huiswerk) me ook iets gegeven. Het heeft mijn woordenschat verrijkt, dat is nu de basis van mijn poëtisch bestaan.’

Wanneer ontdekte je de poëzie?
‘Dat gebeurde op de middelbare school. Poëzie was behapbaar voor mij: dunne boekjes, een overzichtelijke bladspiegel, niet te veel tekst. Een van de eerste dichters die ik ontdekte was Lucebert, hij werd een enorme inspiratiebron. Lucebert kan op een toegankelijke manier dingen omschrijven die toch niet eenvoudig zijn. Hij gebruikt woorden die we allemaal begrijpen, maar brengt die in een metafoor, zodat je vanuit een filosofische gedachte naar de zinnen moet kijken. Ik werd helemaal meegenomen in zijn beeldspraak. In de jaren daarna ben ik gedichten blijven lezen en ontdekte ik andere dichters, zoals Menno Wigman. Nog steeds lees ik
dagelijks gedichten – alles wat er verschijnt. Daarnaast zijn het ook songteksten, motivational speakers en comedians die mij inspireren.’

Wat zijn belangrijke thema’s voor jou als stadsdichter?
‘Dat is heel breed. Ik ben fan van astronomie, houd van hemellichamen en het universum en schrijf daar graag over, maar ook over corona, over de Ramadan, over Ajax, de dodenherdenking, of over mijn jeugd. Het gaat alle kanten op. Soms ben ik maatschappijkritisch, schrijf ik vanuit een bepaalde noodzaak. Evengoed kan het gaan over onrecht, over de liefde, of zelfs over Harry Potter. Als ik zelf poëzie lees of beluister, vind ik het fijn om verrast te worden, als de dichtregels een gedachtegang triggeren die ik nog niet eerder heb gehad.’

Hoe verhoud je je als stadsdichter tot de stad? Ben je vooral een observator of geef je ook commentaar?
‘Ik denk een combinatie van beide. In een aantal gedichten ben ik uitgesproken kritisch, zoals wanneer het gaat over gentrificatie en alles wat daarmee gemoeid is. Het gaat mij bijvoorbeeld aan het hart dat er in Noord zo veel wordt gebouwd dat het oorspronkelijke karakter van het stadsdeel verdwijnt. Dat toerisme van Amsterdam een zee maakt vol golven en dat we bijna overstromen. Soms ga ik in een gedicht ook in gesprek met Amsterdammers, of stel ik zelf vragen. Wanneer mag je jezelf een Amsterdammer noemen, wanneer niet? Soms reageer ik op actualiteit. Als stadsdichter oberveer ik de stad én het publieke debat. Van week tot week kijk ik: hoe staan we er nu voor, welke gesprekken worden er gevoerd, wat gaat er veranderen? Er is elke week wel een nieuwe discussie.

Tijdens de coronatijd heb je een beeldschoon filmpje gemaakt met regisseur Jerom Fischer, Fluisterende Stad. Daarin beschrijf je de uitgestorven stad als ‘Amsterdam in pauzestand’. Hoe heb je de lockdown ervaren?
‘Het was een bijzondere tijd. Eerst was er de shock: de hele stad ging dicht. Na een week zag ik de stad helemaal verstillen. Dat was mooi: ik zag dat mensen de ruimte die vrijkwam gingen gebruiken om te reflecteren. Maar toen we er een maandje in zaten, werd de stad wel erg kaal en triest. De economische gevolgen, ook voor de culturele sector waar ik zelf in werk, werden duidelijk zichtbaar. Mijn eerste drie gedichten over corona waren nog hoopvol, daarna werd het kritischer en minder optimistisch en drong het besef door: er gaan hele zware klappen vallen.’

Je blijft stadsdichter tot april 2021. Wat zou je in die tijd nog willen bereiken?
‘Een van mijn wensen is om de stad poëtischer te maken en projecten in de openbare ruimte te realiseren. Verder schrijf ik nu elke twee weken een stadsgedicht, die wil ik graag bundelen. Daarnaast werk ik ook aan een “steegjesbundel”, een ode aan alle 225 steegjes in de binnenstad, die ik maak samen met een kunsthistoricus. En ik hoop een aantal stadsgedichten op een visuele manier aan de stadsbewoners te kunnen gaan tonen, zoals we hebben gedaan in de video voor Het Parool. Niet iedereen houdt van geschreven tekst; poëzie werkt goed als voice-over bij een film. En er volgen vast nog allerlei projecten, ik word vaak verrast door opdrachtgevers. De burgemeester heeft bijvoorbeeld gevraagd of ik een welkomstgedicht wil schrijven voor Weesp, dat in 2022 bij gemeente Amsterdam komt. Er gebeurt veel, dat is zo leuk aan het werk als zelfstandige. Ik werk aan een oneindige expositie.’

Gershwin Bonevacia (1992) is schrijver en sinds maart 2019 stadsdichter van Amsterdam. Hij werkt samen met organisaties als het Van Gogh Museum, TEDx en oba, en publiceert zijn stadsgedichten in Het Parool. In 2018 debuteerde hij met de bundel Ik heb een fiets gekocht, waarin hij een fietstocht gebruikt als metafoor voor het leven. Later dit jaar verschijnt er bij Das Mag een dichtbundel over zijn jeugd: Toen ik klein was, was ik niet bang. Bonevacia is docent aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en heeft zijn eigen poëzieacademie in poëziecentrum De Nieuwe Liefde. De video Fluisterende Stad is te bekijken op de website van Het Parool.

Dit artikel verscheen in Lezen 3, 2020