icon home

‘Aan de kust word je een ander mens. Na een tijdje veranderen je botten in zand en wordt je bloed zout water.’ Dit citaat komt uit Offerkind, het postuum verschenen boek van Rob Ruggenberg, die drie dagen na het voltooien ervan op 26 oktober 2019 overleed. De nieuwe historische jeugdroman past naadloos in zijn oeuvre.

De liefde voor de kust markeerde Ruggenberg. Niet geheel toevallig zag hij het levenslicht in Wassenaar (1946). Daar groeide hij op bij de duinen en de zee waar hij, zoals hij in Offerkind schrijft, ‘tot aan de rand van de wereld kon kijken en soms eroverheen’. Zijn drang voorbij die horizon te kunnen kijken, was groot. Nauwelijks tien jaar oud probeerde hij – zij het vergeefs – via de Oude Rijn met een roeiboot naar Engeland te varen. Enkele jaren daarna probeerde hij het nog een keer door zich als een verstekeling op een schip in Rotterdam te verstoppen, wat uiteindelijk in een telefoontje van de politie naar huis resulteerde. Pas toen hij na de middelbare school toetrad tot de Koninklijke Marine kon Ruggenberg zijn zeedroom en hang naar avontuur verwezenlijken. Zes jaar lang bevoer hij als radiotelegrafist de wereldzeeën, voordat hij zijn loopbaan vervolgde als journalist en ten slotte als schrijver van historische jeugdromans.

Zwak voor Zeeland

Sinds Ruggenbergs debuut Het verraad van Waterdunen (2006), waarin een eilandje voor de Zeeuwse kust als toevluchtsoord dient voor een soldatenslaafje en een Vlaamse meisjesbende op de vlucht voor moordlustige Spaanse soldaten tijdens de Tachtigjarige Oorlog, golft de zee onophoudelijk door zijn oeuvre. De schrijver uit Best (bij Eindhoven) had specifiek een zwak voor Zeeland. Zo komt Reyer (14) uit De boogschutter van Hirado (2013) oorspronkelijk uit Veere. In Haaieneiland (2015) draait het om Roemer uit Middelburg (Ruggenberg had daar een schrijfplek aan de Korendijk) die als veertienjarige matroos meevaart op de Tienhoven, een van de schepen waarmee de Zeeuwse ontdekkingsreiziger Jacob Roggeveen in 1720 een expeditie naar het onbekende Zuidland ondernam. En Piratenzoon (2017) gaat over de zeeslag bij Sluis tussen een Spaanse en Zeeuws-Hollandse vloot (1603), en het beleg van deze vestingstad door Prins Maurits tijdens de Tachtigjarige Oorlog.

Bloedstollend avontuur

Qua setting lijkt Offerkind aanvankelijk af te wijken van bovengenoemde titels. Het verhaal dat zich zo’n vierduizend jaar geleden in de vroege bronstijd afspeelt, begint ergens op de Veluwe, of Falwa, zoals het gebied toen heette. Daar, op de rand van het schrale zand vlak bij een bron staat het door groentetuintjes omringde, rietgedekte familiehuis waar Aïn samen met andere kinderen en jongeren, en verschillende volwassenen woont. Het opgroeiende meisje weet niet beter dan dat dit haar wereld is. Maar dat verandert als er een vreemde vrouw opduikt. Ze komt van de kust en heeft barnsteen meegenomen ‘uit het paleis van de zeegodin’. Aïn raakt betoverd door haar verhalen over de zee. Het liefst zou ze met ‘de barnsteenvrouw’ meereizen. Maar dat is te gevaarlijk. Vooral de moerassen, waar Mhoa de moerasgodin op de loer ligt, zijn verraderlijk.

Wanneer Aïn echter kort na dit bezoek moet vluchten door een bloedig conflict met haar broer Aab, waarbij een echo van het Bijbelse verhaal van Kaïn en Abel weerklinkt, is ze vastberaden alsnog naar de kust gaan. De jongen Kraai, een zogenaamde dubbelbloed (zijn vader behoorde tot het donkergekleurde ‘Oude Volk’), reist met haar mee, waarna een bloedstollend avontuur volgt. Jonge Wolven-bendes, moerasmensen die kinderen offeren, riviermensen die hen van hekserij beschuldigen: nergens zijn ze veilig.

Levensechte jongeren

Offerkind onderscheidt zich door Ruggenbergs gedegen journalistieke aanpak. Weliswaar is er weinig bekend over het leven in de bronstijd, maar Ruggenberg voerde vele gesprekken met historici en archeologen om de waarheid zo dicht mogelijk te kunnen benaderen. Die waarheidsvinding typeerde zijn schrijverschap: hinderlijke anachronismen zal je bij Ruggenberg niet snel tegenkomen. Daarnaast leverde zijn speurzin hem vaak verrassende invalshoeken op. Zo inspireerde het levensverhaal van een Medemblikse vrouw die ooit als slavin in piratennest Salee (Marokko) terechtkwam, hem tot het schrijven van Piratenzoon (2017), dat wordt verteld vanuit het bijzondere perspectief van de Moorse galeislaaf Zain: een zoon van een Barbarijse mensenhandelaar en Nederlandse slavin en daarmee een held van allochtone afkomst, die dicht op de huid van de actualiteit zit.

Levensechte jongeren, zoals Zain, en ook Aïn en Kraai, die ver van huis worden verteerd door twijfel en eenzaamheid en keihard moeten vechten voor hun bestaan, zijn karakteristiek voor Ruggenbergs geschiedenisavonturen. Onvergetelijk is bijvoorbeeld ook Nunôk (13) uit IJsbarbaar (2011), een Inuït jongen die in 1624 door verdwaalde Nederlandse ontdekkingsreizigers uit Groenland wordt ontvoerd. Of de al eerder
genoemde Reyer (De boogschutter van Hirado) die als leerling-koopman voor de voc op een Japans eiland belandt, waar hij kansloos – want een gezamenlijke toekomst is uitgesloten – verliefd wordt op het meisje Sakura.

Geliefd bij lezers en critici

Verboden liefdes en cultuurclashes komen eveneens voor in Slavenhaler (2007), Manhattan (2009) en Haaieneiland (2015). Deze invoelbare thematiek is de reden dat Ruggenberg – in combinatie met zijn beeldende schrijfstijl en spannende plotopbouw – geliefd was en is bij zowel volwassen critici als jonge lezers. De bekroning van Haaieneiland met zowel de Jonge Beckmanprijs als de Thea Beckmanprijs voor ‘mooiste historische jeugdboek’ is daarvan ontegenzeggelijk het ultieme bewijs. Prijzenswaardig bovendien is het feit dat Ruggenberg het verleden nooit romantiseerde.

Zijn beschrijvingen van de gebeurtenissen zijn vaak realistisch rauw. Ook in Offerkind spaart hij je niet. Het bloed vloeit als water, mensen worden gespiest, hoofden worden afgehakt en huizen in brand gestoken: om te overleven is alles geoorloofd. Aïn en Kraai bereiken uiteindelijk de kust.

Ze strijken neer vlak bij de voet van de oude duinen in Wassenaar, daar waar in 1987 een massagraf werd gevonden. De afloop laat zich raden. In de epiloog erkent Ruggenberg dat hij die graag anders had bedacht, maar de historische feiten kon hij niet negeren. Bovendien, de plek van het graf was de plek van zijn jeugd. Talloze keren heeft hij als jongetje dat gebied doorkruist – niet vermoedend dat daar twaalf gewelddadig om het leven gebrachte mensen lagen over wie hij ooit een boek zou schrijven –, rennend en slootje springend om snel in de duinen en op het strand te kunnen zijn, waar de zee en het avontuur hem lonkten.

Rob Ruggenberg (1946-2019) was net zo’n avonturier als zijn hoofdpersonages. Zes jaar lang werkte hij bij de Koninklijke Marine en reisde de hele wereld rond. Toen hij later journalist werd, bleef hij dat doen. Hij debuteerde op zijn zestigste met Het verraad van Waterdunen dat direct bekroond werd met een Vlag & Wimpel. In 2012 kreeg ook IJsbarbaar (2011) deze prijs van de Griffeljury. Met Haaieneiland (2015) won hij in 2016 de Prijs van de Zeeuwse Boekhandels en in 2017 zowel de Thea Beckmanprijs als de Jonge Beckman, de prijs van de jongerenjury.

Offerkind is Ruggenbergs laatste boek. Zijn nagelaten oeuvre kenschetst zich door de combinatie van onbekende historische feiten, avontuur en verbeeldingskracht. 
ruggenberg.nl

Dit artikel stond eerder in Lezen 2, 2020